EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CJ0563

Samenvatting van het arrest

Court reports – general

Zaak C‑563/12

BDV Hungary Trading Kft.

tegen

Nemzeti Adó- és Vámhivatal Közép-magyarországi Regionális Adó Főigazgatósága

(verzoek van de Kúria om een prejudiciële beslissing)

„Btw — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 146 — Vrijstellingen bij uitvoer — Artikel 131 — Voorwaarden vastgesteld door lidstaten — Nationale wettelijke regeling volgens welke exportgoed douanegebied van Europese Unie moet hebben verlaten binnen vaste termijn van 90 dagen na levering”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 19 december 2013

Harmonisatie van belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Vrijstellingen – Vrijstellingen bij uitvoer – Levering van goederen die worden verzonden of vervoerd naar plaats buiten Unie – Nationale regeling die recht op vrijstelling afhankelijk stelt van vervoer naar plaats buiten Unie binnen termijn van 90 dagen na levering – Ontoelaatbaarheid

(Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 131 en 146, lid 1)

De artikelen 146, lid 1, en 131 van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling volgens welke bij een exportlevering goederen die bestemd zijn voor uitvoer naar een plaats buiten de Europese Unie, het grondgebied van de Unie binnen een vaste termijn van drie maanden of 90 dagen na de leveringsdatum moeten hebben verlaten, wanneer de loutere overschrijding van die termijn tot gevolg heeft dat de belastingplichtige de vrijstelling voor die levering definitief verliest.

Dienaangaande wijst de in artikel 146, lid 1, sub b, van die richtlijn gebruikte term „verzonden” erop dat een goed is uitgevoerd en de exportlevering wordt vrijgesteld wanneer de macht om als eigenaar te beschikken over dat goed op de afnemer is overgegaan en de leverancier aantoont dat dit goed naar een plaats buiten de Unie is verzonden of vervoerd en het grondgebied van de Unie ingevolge deze verzending of dit vervoer fysiek heeft verlaten. Dat artikel stelt voor de toepassing van de in dat artikel bedoelde vrijstelling bij uitvoer niet als voorwaarde dat het exportgoed het grondgebied van de Unie binnen een bepaalde termijn moet hebben verlaten.

De vrijstellingen die zijn geregeld in de hoofdstukken 2 tot en met 9 van titel IX van die richtlijn, waaronder artikel 146 van die richtlijn valt, zijn echter van toepassing onder de voorwaarden die de lidstaten stellen om een juiste en eenvoudige toepassing van deze vrijstellingen te verzekeren en elke vorm van fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen. Voorts moeten de lidstaten de algemene rechtsbeginselen die deel uitmaken van de rechtsorde van de Unie, waaronder het rechtszekerheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, naleven.

Derhalve staat het de lidstaten in principe vrij een redelijke uitvoertermijn vast te stellen om na te gaan of een goed in het geval van een exportlevering de Unie daadwerkelijk heeft verlaten. Aan de verkoper van een exportgoed een bepaalde termijn opleggen waarbinnen dat goed het douanegebied van de Unie moet hebben verlaten, is daartoe immers een passend middel. Een dergelijke termijn mag echter niet verder gaan dan daartoe noodzakelijk is.

(cf. punten 24‑29, 34‑36, 42 en dictum)

Top

Zaak C‑563/12

BDV Hungary Trading Kft.

tegen

Nemzeti Adó- és Vámhivatal Közép-magyarországi Regionális Adó Főigazgatósága

(verzoek van de Kúria om een prejudiciële beslissing)

„Btw — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 146 — Vrijstellingen bij uitvoer — Artikel 131 — Voorwaarden vastgesteld door lidstaten — Nationale wettelijke regeling volgens welke exportgoed douanegebied van Europese Unie moet hebben verlaten binnen vaste termijn van 90 dagen na levering”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 19 december 2013

Harmonisatie van belastingwetgeving — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde — Vrijstellingen — Vrijstellingen bij uitvoer — Levering van goederen die worden verzonden of vervoerd naar plaats buiten Unie — Nationale regeling die recht op vrijstelling afhankelijk stelt van vervoer naar plaats buiten Unie binnen termijn van 90 dagen na levering — Ontoelaatbaarheid

(Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 131 en 146, lid 1)

De artikelen 146, lid 1, en 131 van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling volgens welke bij een exportlevering goederen die bestemd zijn voor uitvoer naar een plaats buiten de Europese Unie, het grondgebied van de Unie binnen een vaste termijn van drie maanden of 90 dagen na de leveringsdatum moeten hebben verlaten, wanneer de loutere overschrijding van die termijn tot gevolg heeft dat de belastingplichtige de vrijstelling voor die levering definitief verliest.

Dienaangaande wijst de in artikel 146, lid 1, sub b, van die richtlijn gebruikte term „verzonden” erop dat een goed is uitgevoerd en de exportlevering wordt vrijgesteld wanneer de macht om als eigenaar te beschikken over dat goed op de afnemer is overgegaan en de leverancier aantoont dat dit goed naar een plaats buiten de Unie is verzonden of vervoerd en het grondgebied van de Unie ingevolge deze verzending of dit vervoer fysiek heeft verlaten. Dat artikel stelt voor de toepassing van de in dat artikel bedoelde vrijstelling bij uitvoer niet als voorwaarde dat het exportgoed het grondgebied van de Unie binnen een bepaalde termijn moet hebben verlaten.

De vrijstellingen die zijn geregeld in de hoofdstukken 2 tot en met 9 van titel IX van die richtlijn, waaronder artikel 146 van die richtlijn valt, zijn echter van toepassing onder de voorwaarden die de lidstaten stellen om een juiste en eenvoudige toepassing van deze vrijstellingen te verzekeren en elke vorm van fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen. Voorts moeten de lidstaten de algemene rechtsbeginselen die deel uitmaken van de rechtsorde van de Unie, waaronder het rechtszekerheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, naleven.

Derhalve staat het de lidstaten in principe vrij een redelijke uitvoertermijn vast te stellen om na te gaan of een goed in het geval van een exportlevering de Unie daadwerkelijk heeft verlaten. Aan de verkoper van een exportgoed een bepaalde termijn opleggen waarbinnen dat goed het douanegebied van de Unie moet hebben verlaten, is daartoe immers een passend middel. Een dergelijke termijn mag echter niet verder gaan dan daartoe noodzakelijk is.

(cf. punten 24‑29, 34‑36, 42 en dictum)

Top