EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CJ0319

Samenvatting van het arrest

Court reports – general

Zaak C‑319/12

Minister Finansów

tegen

MDDP sp. z o.o. Akademia Biznesu, sp. komandytowa

(verzoek van de Naczelny Sąd Administracyjny om een prejudiciële beslissing)

„Btw — Richtlijn 2006/112/EG — Artikelen 132 tot en met 134 en 168 — Vrijstellingen — Onderwijsdiensten die met winstoogmerk worden verstrekt door privaatrechtelijke organisaties — Recht op aftrek”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 28 november 2013

  1. Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Vrijstellingen – Onderwijsdiensten die met commerciële doeleinden worden verstrekt door niet-publieke organisaties – Toelaatbaarheid – Algemene vrijstelling van alle onderwijsdiensten, waarbij geen rekening wordt gehouden met de doelstellingen van de niet-publieke organisaties die deze diensten verstrekken – Ontoelaatbaarheid

    (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 132, lid 1, sub i, 133 en 134)

  2. Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Aftrek van voorbelasting – Onderwijsdiensten die in een later stadium zijn verstrekt en wegens een met artikel 132, lid 1, sub i, van deze richtlijn strijdige nationale vrijstelling niet aan de belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen – Niet-toepassing van die vrijstelling op een belastingplichtige die geen publiekrechtelijke onderwijsinstelling is – Erkenning van het recht op aftrek

    (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 168)

  1.  De artikelen 132, lid 1, sub i, 133 en 134 van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet eraan in de weg staan dat onderwijsdiensten die voor commerciële doeleinden worden verstrekt door niet-publieke organisaties, van de belasting over de toegevoegde waarde worden vrijgesteld. Artikel 132, lid 1, sub i, van deze richtlijn verzet zich echter tegen een algemene vrijstelling van alle onderwijsdiensten waarbij geen rekening wordt gehouden met de doelstellingen van de niet-publieke organisaties die deze diensten verstrekken.

    Bijgevolg moeten laatstgenoemde organisaties, met andere woorden de particuliere organisaties, voldoen aan de voorwaarde dat zij soortgelijke doeleinden nastreven als die van de publiekrechtelijke instellingen. Aangezien artikel 132, lid 1, sub i, van richtlijn 2006/112 niet preciseert onder welke voorwaarden of volgens welke specifieke regels die soortgelijke doeleinden kunnen worden erkend, is het in beginsel een zaak van het nationale recht van elke lidstaat om te bepalen volgens welke regels dergelijke organisaties kunnen worden erkend als instellingen die dergelijke doeleinden nastreven.

    (cf. punten 33, 35, 37, 39, dictum 1)

  2.  Een belastingplichtige kan niet krachtens artikel 168 van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde of de nationale bepaling ter uitvoering van dit artikel aanspraak maken op een recht op aftrek van de voldane voorbelasting indien zijn in een later stadium verstrekte onderwijsdiensten wegens een nationale vrijstelling die in strijd is met artikel 132, lid 1, sub i, van deze richtlijn, niet aan de belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen.

    Deze belastingplichtige kan echter, om te vermijden dat die vrijstelling op hem wordt toegepast, aanvoeren dat zij onverenigbaar is met artikel 132, lid 1, sub i, van richtlijn 2006/112, wanneer hij, zelfs rekening houdend met de beoordelingsvrijheid die deze bepaling aan de lidstaten toekent, objectief gezien niet kan worden aangemerkt als een organisatie met soortgelijke doeleinden als een publiekrechtelijke onderwijsinstelling in de zin van deze bepaling. Het staat aan de nationale rechter om dient na te gaan.

    In dit laatste geval zullen de onderwijsdiensten die door die belastingplichtige worden verstrekt, aan de belasting over de toegevoegde waarde onderworpen zijn en zal hij gerechtigd zijn om de voldane voorbelasting af te trekken.

    (cf. punt 56, dictum 2)

Top

Zaak C‑319/12

Minister Finansów

tegen

MDDP sp. z o.o. Akademia Biznesu, sp. komandytowa

(verzoek van de Naczelny Sąd Administracyjny om een prejudiciële beslissing)

„Btw — Richtlijn 2006/112/EG — Artikelen 132 tot en met 134 en 168 — Vrijstellingen — Onderwijsdiensten die met winstoogmerk worden verstrekt door privaatrechtelijke organisaties — Recht op aftrek”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 28 november 2013

  1. Harmonisatie van de belastingwetgeving — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde — Vrijstellingen — Onderwijsdiensten die met commerciële doeleinden worden verstrekt door niet-publieke organisaties — Toelaatbaarheid — Algemene vrijstelling van alle onderwijsdiensten, waarbij geen rekening wordt gehouden met de doelstellingen van de niet-publieke organisaties die deze diensten verstrekken — Ontoelaatbaarheid

    (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 132, lid 1, sub i, 133 en 134)

  2. Harmonisatie van de belastingwetgeving — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde — Aftrek van voorbelasting — Onderwijsdiensten die in een later stadium zijn verstrekt en wegens een met artikel 132, lid 1, sub i, van deze richtlijn strijdige nationale vrijstelling niet aan de belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen — Niet-toepassing van die vrijstelling op een belastingplichtige die geen publiekrechtelijke onderwijsinstelling is — Erkenning van het recht op aftrek

    (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 168)

  1.  De artikelen 132, lid 1, sub i, 133 en 134 van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet eraan in de weg staan dat onderwijsdiensten die voor commerciële doeleinden worden verstrekt door niet-publieke organisaties, van de belasting over de toegevoegde waarde worden vrijgesteld. Artikel 132, lid 1, sub i, van deze richtlijn verzet zich echter tegen een algemene vrijstelling van alle onderwijsdiensten waarbij geen rekening wordt gehouden met de doelstellingen van de niet-publieke organisaties die deze diensten verstrekken.

    Bijgevolg moeten laatstgenoemde organisaties, met andere woorden de particuliere organisaties, voldoen aan de voorwaarde dat zij soortgelijke doeleinden nastreven als die van de publiekrechtelijke instellingen. Aangezien artikel 132, lid 1, sub i, van richtlijn 2006/112 niet preciseert onder welke voorwaarden of volgens welke specifieke regels die soortgelijke doeleinden kunnen worden erkend, is het in beginsel een zaak van het nationale recht van elke lidstaat om te bepalen volgens welke regels dergelijke organisaties kunnen worden erkend als instellingen die dergelijke doeleinden nastreven.

    (cf. punten 33, 35, 37, 39, dictum 1)

  2.  Een belastingplichtige kan niet krachtens artikel 168 van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde of de nationale bepaling ter uitvoering van dit artikel aanspraak maken op een recht op aftrek van de voldane voorbelasting indien zijn in een later stadium verstrekte onderwijsdiensten wegens een nationale vrijstelling die in strijd is met artikel 132, lid 1, sub i, van deze richtlijn, niet aan de belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen.

    Deze belastingplichtige kan echter, om te vermijden dat die vrijstelling op hem wordt toegepast, aanvoeren dat zij onverenigbaar is met artikel 132, lid 1, sub i, van richtlijn 2006/112, wanneer hij, zelfs rekening houdend met de beoordelingsvrijheid die deze bepaling aan de lidstaten toekent, objectief gezien niet kan worden aangemerkt als een organisatie met soortgelijke doeleinden als een publiekrechtelijke onderwijsinstelling in de zin van deze bepaling. Het staat aan de nationale rechter om dient na te gaan.

    In dit laatste geval zullen de onderwijsdiensten die door die belastingplichtige worden verstrekt, aan de belasting over de toegevoegde waarde onderworpen zijn en zal hij gerechtigd zijn om de voldane voorbelasting af te trekken.

    (cf. punt 56, dictum 2)

Top