EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CJ0288

Commissie/Hongarije

Zaak C‑288/12

Europese Commissie

tegen

Hongarije

„Niet-nakoming — Richtlijn 95/46/EG — Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens — Artikel 28, lid 1 — Nationale toezichthoudende autoriteiten — Onafhankelijkheid — Nationale wettelijke regeling waarbij voortijdig een einde wordt gemaakt aan het mandaat van de toezichthoudende autoriteit — Oprichting van een nieuwe toezichthoudende autoriteit en benoeming van een andere persoon als voorzitter”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Grote kamer) van 8 april 2014

  1. Beroep wegens niet-nakoming – Onderzoek van de gegrondheid door het Hof – Situatie die in aanmerking moet worden genomen situatie – Situatie bij het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn – Beroep tegen een nationale regeling op grond waarvan voortijdig, vóór het verstrijken van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn, een einde wordt gemaakt aan het mandaat van de toezichthoudende autoriteit voor de bescherming van persoonsgegevens – Ontvankelijkheid

    (Art. 258, tweede alinea, VWEU; richtlijn 95/46 van het Europees Parlement en de Raad, art. 28, leden 1 en 2)

  2. Lidstaten – Verplichtingen – Uitvoering van richtlijnen – Niet-nakoming – Rechtvaardiging op basis van de interne rechtsorde, daaronder begrepen de constitutionele orde – Ontoelaatbaarheid

    (Art. 258 VWEU; richtlijn 95/46 van het Europees Parlement en de Raad, art. 28, leden 1 en 2)

  3. Harmonisatie van de wetgevingen – Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens – Richtlijn 95/46 – Nationale toezichthoudende autoriteiten – Nationale regeling waarbij voortijdig een einde wordt gemaakt aan het mandaat van de toezichthoudende autoriteit – Schending van het vereiste van onafhankelijkheid – Niet-nakoming

    (Richtlijn 95/46 van het Europees Parlement en de Raad, art. 28, lid 1)

  1.  Een beroep wegens niet-nakoming is niet-ontvankelijk indien de gestelde niet-nakoming op de datum van het verstrijken van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn geen gevolgen teweeg blijft brengen. Dat is niet het geval, en het beroep is dus ontvankelijk, wanneer de door de Commissie gestelde niet-nakoming schuilt in het feit dat een commissaris voor de bescherming van persoonsgegevens zijn mandaat niet tot het einde heeft kunnen vervullen en vaststaat dat de termijn van het mandaat nog niet was verstreken op de in het met redenen omklede advies gestelde datum.

    (cf. punten 29‑31)

  2.  Een lidstaat kan zich niet op bepalingen van zijn interne rechtsorde, zelfs niet op grondwettelijke bepalingen, beroepen ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van uit het Unierecht voortvloeiende verplichtingen.

    (cf. punt 35)

  3.  Een lidstaat die voortijdig een einde maakt aan het mandaat van de toezichthoudende autoriteit voor de bescherming van persoonsgegevens, komt de verplichtingen niet na die op hem rusten krachtens richtlijn 95/46 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.

    De onafhankelijkheid die de met het toezicht op de verwerking van persoonsgegevens belaste autoriteiten moeten genieten, sluit immers elk bevel en elke andere – rechtstreekse of indirecte – beïnvloeding van buitenaf uit, in welke vorm ook, die hun beslissingen zou kunnen sturen en aldus de vervulling door deze autoriteiten van hun taak om een juist evenwicht tussen de bescherming van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het vrije verkeer van persoonsgegevens te vinden, in het gedrang zou kunnen brengen.

    De functionele onafhankelijkheid volstaat als zodanig echter niet om die toezichthoudende autoriteiten voor elke beïnvloeding van buitenaf te behoeden. In dit verband volstaat het loutere gevaar dat de instanties die belast zijn met het overheidstoezicht, een politieke invloed kunnen uitoefenen op de beslissingen van de toezichthoudende autoriteiten, om de onafhankelijke vervulling van de taken van deze autoriteiten te hinderen. Indien het elke lidstaat vrij zou staan om het mandaat van een toezichthoudende autoriteit vóór de aanvankelijk daarvoor voorziene afloop te beëindigen, zonder de voordien daartoe vastgestelde voorschriften en waarborgen te eerbiedigen, zou de gedurende het gehele mandaat boven deze autoriteit hangende dreiging van een dergelijke voortijdige beëindiging kunnen leiden tot een vorm van gehoorzaamheid aan de politieke macht, die onverenigbaar is met dat onafhankelijkheidsvereiste. Bovendien zou de toezichthoudende autoriteit in een dergelijke situatie niet kunnen worden geacht in alle omstandigheden boven elke verdenking van partijdigheid te functioneren.

    (cf. punten 51‑55, 62, dictum 1)

Top

Zaak C‑288/12

Europese Commissie

tegen

Hongarije

„Niet-nakoming — Richtlijn 95/46/EG — Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens — Artikel 28, lid 1 — Nationale toezichthoudende autoriteiten — Onafhankelijkheid — Nationale wettelijke regeling waarbij voortijdig een einde wordt gemaakt aan het mandaat van de toezichthoudende autoriteit — Oprichting van een nieuwe toezichthoudende autoriteit en benoeming van een andere persoon als voorzitter”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Grote kamer) van 8 april 2014

  1. Beroep wegens niet-nakoming — Onderzoek van de gegrondheid door het Hof — Situatie die in aanmerking moet worden genomen situatie — Situatie bij het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn — Beroep tegen een nationale regeling op grond waarvan voortijdig, vóór het verstrijken van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn, een einde wordt gemaakt aan het mandaat van de toezichthoudende autoriteit voor de bescherming van persoonsgegevens — Ontvankelijkheid

    (Art. 258, tweede alinea, VWEU; richtlijn 95/46 van het Europees Parlement en de Raad, art. 28, leden 1 en 2)

  2. Lidstaten — Verplichtingen — Uitvoering van richtlijnen — Niet-nakoming — Rechtvaardiging op basis van de interne rechtsorde, daaronder begrepen de constitutionele orde — Ontoelaatbaarheid

    (Art. 258 VWEU; richtlijn 95/46 van het Europees Parlement en de Raad, art. 28, leden 1 en 2)

  3. Harmonisatie van de wetgevingen — Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens — Richtlijn 95/46 — Nationale toezichthoudende autoriteiten — Nationale regeling waarbij voortijdig een einde wordt gemaakt aan het mandaat van de toezichthoudende autoriteit — Schending van het vereiste van onafhankelijkheid — Niet-nakoming

    (Richtlijn 95/46 van het Europees Parlement en de Raad, art. 28, lid 1)

  1.  Een beroep wegens niet-nakoming is niet-ontvankelijk indien de gestelde niet-nakoming op de datum van het verstrijken van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn geen gevolgen teweeg blijft brengen. Dat is niet het geval, en het beroep is dus ontvankelijk, wanneer de door de Commissie gestelde niet-nakoming schuilt in het feit dat een commissaris voor de bescherming van persoonsgegevens zijn mandaat niet tot het einde heeft kunnen vervullen en vaststaat dat de termijn van het mandaat nog niet was verstreken op de in het met redenen omklede advies gestelde datum.

    (cf. punten 29‑31)

  2.  Een lidstaat kan zich niet op bepalingen van zijn interne rechtsorde, zelfs niet op grondwettelijke bepalingen, beroepen ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van uit het Unierecht voortvloeiende verplichtingen.

    (cf. punt 35)

  3.  Een lidstaat die voortijdig een einde maakt aan het mandaat van de toezichthoudende autoriteit voor de bescherming van persoonsgegevens, komt de verplichtingen niet na die op hem rusten krachtens richtlijn 95/46 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.

    De onafhankelijkheid die de met het toezicht op de verwerking van persoonsgegevens belaste autoriteiten moeten genieten, sluit immers elk bevel en elke andere – rechtstreekse of indirecte – beïnvloeding van buitenaf uit, in welke vorm ook, die hun beslissingen zou kunnen sturen en aldus de vervulling door deze autoriteiten van hun taak om een juist evenwicht tussen de bescherming van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het vrije verkeer van persoonsgegevens te vinden, in het gedrang zou kunnen brengen.

    De functionele onafhankelijkheid volstaat als zodanig echter niet om die toezichthoudende autoriteiten voor elke beïnvloeding van buitenaf te behoeden. In dit verband volstaat het loutere gevaar dat de instanties die belast zijn met het overheidstoezicht, een politieke invloed kunnen uitoefenen op de beslissingen van de toezichthoudende autoriteiten, om de onafhankelijke vervulling van de taken van deze autoriteiten te hinderen. Indien het elke lidstaat vrij zou staan om het mandaat van een toezichthoudende autoriteit vóór de aanvankelijk daarvoor voorziene afloop te beëindigen, zonder de voordien daartoe vastgestelde voorschriften en waarborgen te eerbiedigen, zou de gedurende het gehele mandaat boven deze autoriteit hangende dreiging van een dergelijke voortijdige beëindiging kunnen leiden tot een vorm van gehoorzaamheid aan de politieke macht, die onverenigbaar is met dat onafhankelijkheidsvereiste. Bovendien zou de toezichthoudende autoriteit in een dergelijke situatie niet kunnen worden geacht in alle omstandigheden boven elke verdenking van partijdigheid te functioneren.

    (cf. punten 51‑55, 62, dictum 1)

Top