EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CJ0152

Commissie/Bulgarije

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 13 februari 2014 – Commissie/Bulgarije

(Zaak C‑152/12)

„Niet-nakoming — Vervoer — Richtlijn 2001/14/EG — Ontwikkeling van de spoorwegen in de Unie — Heffing van rechten voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur — Artikelen 7, lid 3, en 8, lid 1 — Mogelijkheid om extra rechten te heffen — Kosten die rechtstreeks voortvloeien uit de exploitatie van de treindienst”

1. 

Beroep wegens niet-nakoming — Voorwerp van het geschil — Vaststelling tijdens de precontentieuze procedure — Precisering van de aanvankelijke grieven in het geding inleidend verzoekschrift — Toelaatbaarheid (Art. 258 VWEU) (cf. punten 30, 31, 34)

2. 

Beroep wegens niet-nakoming — Onderzoek van de gegrondheid door het Hof — Situatie die in aanmerking moet worden genomen — Situatie bij het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn (Art. 258 VWEU) (cf. punt 60)

3. 

Vervoer — Spoorwegvervoer — Richtlijn 2001/14 — Toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en heffing van rechten — Heffing van rechten voor het gebruik van de infrastructuur — Vaststelling van de heffingen op basis van de directe kosten — Kosten die rechtstreeks voortvloeien uit de exploitatie van de treindienst — Begrip — Omzetting in nationaal recht en toepassing — Beoordelingsvrijheid van de lidstaten (Richtlijn 2001/14 van het Europees Parlement en de Raad, art. 7, leden 3‑5, en 8) (cf. punten 62, 63)

4. 

Beroep wegens niet-nakoming — Bewijs van de niet-nakoming — Bewijslast rustend op de Commissie — Vermoedens — Ontoelaatbaarheid (Art. 258 VWEU) (cf. punten 74)

Voorwerp

Niet-nakoming – Schending van de artikelen 7, lid 3, en 8, lid 1, van richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (PB L 75, blz. 29) – Heffingsregeling voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur – Begrip „kosten die rechtstreeks uit de exploitatie van de treindienst voortvloeien” – Heffingen die hoger zijn dan de kosten die rechtstreeks uit de exploitatie van de treindienst voortvloeien – Toepassingsvoorwaarden van artikel 8, lid 1, van richtlijn 2001/14/EG

Dictum

1) 

De Republiek Bulgarije heeft niet voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 7, lid 3, van richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007, door toe te staan dat bij de berekening van de rechten die worden geheven voor alle minimumprestaties en voor de toegang via het spoor tot voorzieningen, kosten, namelijk de bezoldiging van het personeel en de socialezekerheidsbijdragen in aanmerking worden genomen, die niet kunnen worden beschouwd als rechtstreeks voortvloeiend uit de exploitatie van de treindienst.

2) 

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3) 

De Europese Commissie, de Republiek Bulgarije en de Republiek Polen dragen hun eigen kosten.

Top

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 13 februari 2014 – Commissie/Bulgarije

(Zaak C‑152/12)

„Niet-nakoming — Vervoer — Richtlijn 2001/14/EG — Ontwikkeling van de spoorwegen in de Unie — Heffing van rechten voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur — Artikelen 7, lid 3, en 8, lid 1 — Mogelijkheid om extra rechten te heffen — Kosten die rechtstreeks voortvloeien uit de exploitatie van de treindienst”

1. 

Beroep wegens niet-nakoming — Voorwerp van het geschil — Vaststelling tijdens de precontentieuze procedure — Precisering van de aanvankelijke grieven in het geding inleidend verzoekschrift — Toelaatbaarheid (Art. 258 VWEU) (cf. punten 30, 31, 34)

2. 

Beroep wegens niet-nakoming — Onderzoek van de gegrondheid door het Hof — Situatie die in aanmerking moet worden genomen — Situatie bij het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn (Art. 258 VWEU) (cf. punt 60)

3. 

Vervoer — Spoorwegvervoer — Richtlijn 2001/14 — Toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en heffing van rechten — Heffing van rechten voor het gebruik van de infrastructuur — Vaststelling van de heffingen op basis van de directe kosten — Kosten die rechtstreeks voortvloeien uit de exploitatie van de treindienst — Begrip — Omzetting in nationaal recht en toepassing — Beoordelingsvrijheid van de lidstaten (Richtlijn 2001/14 van het Europees Parlement en de Raad, art. 7, leden 3‑5, en 8) (cf. punten 62, 63)

4. 

Beroep wegens niet-nakoming — Bewijs van de niet-nakoming — Bewijslast rustend op de Commissie — Vermoedens — Ontoelaatbaarheid (Art. 258 VWEU) (cf. punten 74)

Voorwerp

Niet-nakoming – Schending van de artikelen 7, lid 3, en 8, lid 1, van richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (PB L 75, blz. 29) – Heffingsregeling voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur – Begrip „kosten die rechtstreeks uit de exploitatie van de treindienst voortvloeien” – Heffingen die hoger zijn dan de kosten die rechtstreeks uit de exploitatie van de treindienst voortvloeien – Toepassingsvoorwaarden van artikel 8, lid 1, van richtlijn 2001/14/EG

Dictum

1) 

De Republiek Bulgarije heeft niet voldaan aan de verplichtingen die op haar rusten krachtens artikel 7, lid 3, van richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur, zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007, door toe te staan dat bij de berekening van de rechten die worden geheven voor alle minimumprestaties en voor de toegang via het spoor tot voorzieningen, kosten, namelijk de bezoldiging van het personeel en de socialezekerheidsbijdragen in aanmerking worden genomen, die niet kunnen worden beschouwd als rechtstreeks voortvloeiend uit de exploitatie van de treindienst.

2) 

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3) 

De Europese Commissie, de Republiek Bulgarije en de Republiek Polen dragen hun eigen kosten.

Top