EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CJ0137

Samenvatting van het arrest

Court reports – general

Zaak C‑137/12

Europese Commissie

tegen

Raad van de Europese Unie

„Beroep tot nietigverklaring — Besluit 2011/853/EU van de Raad — Europees Verdrag betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang — Richtlijn 98/84/EG — Rechtsgrondslag — Artikel 207 VWEU — Gemeenschappelijke handelspolitiek — Artikel 114 VWEU — Interne markt”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Grote kamer) van 22 oktober 2013

  1. Handelingen van de instellingen – Keuze van rechtsgrondslag – Criteria – Handeling van de Unie met tweeledig doel of met twee componenten – Verwijzing naar belangrijkste of overwegende doel of component – Besluit 2011/853 betreffende de ondertekening, namens de Unie, van het Europees Verdrag betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang – Doel dat specifieke band vertoont met gemeenschappelijke handelspolitiek – Ondergeschikt doel van verbetering van werking van interne markt – Vaststelling louter op grondslag van artikel 207, lid 4, VWEU juncto artikel 218, lid 5, VWEU

    (Art. 114 VWEU, 207, lid 4, VWEU, en 218, lid 5, VWEU; richtlijn 98/84 van het Europees Parlement en de Raad; besluit 2011/853 van de Raad)

  2. Beroep tot nietigverklaring – Arrest houdende nietigverklaring – Gevolgen – Beperking door Hof – Handhaving van gevolgen van bestreden handeling tot vervanging ervan binnen redelijke termijn – Rechtvaardiging op grond van rechtszekerheid

    (Art. 264, tweede alinea, VWEU)

  1.  In het kader van het stelsel van bevoegdheden van de Unie moet de keuze van de rechtsgrondslag van een handeling berusten op objectieve gegevens die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn, waaronder het doel en de inhoud van de handeling. Indien bij het onderzoek van de betrokken handeling blijkt dat deze een tweeledig doel heeft of dat er sprake is van twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoel of voornaamste component, terwijl het andere doel of de andere component slechts van ondergeschikt belang is, moet de handeling op één enkele rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke het hoofddoel of de voornaamste component vereist.

    In dit verband streeft besluit 2011/853 betreffende de ondertekening, namens de Unie, van het Europees Verdrag betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang hoofdzakelijk een doel na dat een specifieke band vertoont met de gemeenschappelijke handelspolitiek, die vereist dat voor de vaststelling ervan gebruik wordt gemaakt van artikel 207, lid 4, VWEU juncto artikel 218, lid 5, VWEU als rechtsgrondslag, en die bovendien betekent dat de ondertekening van het Verdrag namens de Unie, ingevolge artikel 3, lid 1, sub e, VWEU tot de exclusieve bevoegdheid van de Unie behoort. De verbetering van de voorwaarden voor de werking van de interne markt lijkt daarentegen een ondergeschikt doel van dat besluit te zijn, dat niet rechtvaardigt dat het op artikel 114 VWEU wordt gefundeerd.

    Een Uniehandeling valt immers onder de gemeenschappelijke handelspolitiek wanneer zij specifiek ziet op het internationale handelsverkeer doordat zij in wezen tot doel heeft de handel te bevorderen, te vergemakkelijken of te regelen en daarop een rechtstreeks en onmiddellijk effect heeft. Hieruit volgt dat alleen Uniehandelingen die een specifieke band hebben met het internationale handelsverkeer, onder de gemeenschappelijke handelspolitiek kunnen vallen. Terwijl in dit verband richtlijn 98/84 betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang tot doel heeft op het niveau van de Unie adequate rechtsbescherming voor de betrokken diensten te verzekeren teneinde het handelsverkeer in verband met die diensten op de interne markt te bevorderen, beoogt besluit 2011/853, door machtiging te verlenen voor de ondertekening van genoemd verdrag namens de Unie, een soortgelijke bescherming in te stellen op het grondgebied van de Europese staten die geen lid zijn van de Unie, teneinde in laatstbedoelde staten dienstverlening door dienstverrichters uit de Unie te bevorderen. Het aldus nagestreefde doel, dat in het licht van de considerans van genoemd besluit gelezen in samenhang met het Verdrag, het hoofddoel ervan lijkt te zijn, vertoont dus een specifieke band met het internationale handelsverkeer in verband met die diensten, die kan rechtvaardigen dat dit besluit onder de gemeenschappelijke handelspolitiek wordt gebracht.

    (cf. punten 52, 53, 57, 58, 64, 65, 76)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 78‑81)

Top

Zaak C‑137/12

Europese Commissie

tegen

Raad van de Europese Unie

„Beroep tot nietigverklaring — Besluit 2011/853/EU van de Raad — Europees Verdrag betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang — Richtlijn 98/84/EG — Rechtsgrondslag — Artikel 207 VWEU — Gemeenschappelijke handelspolitiek — Artikel 114 VWEU — Interne markt”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Grote kamer) van 22 oktober 2013

  1. Handelingen van de instellingen — Keuze van rechtsgrondslag — Criteria — Handeling van de Unie met tweeledig doel of met twee componenten — Verwijzing naar belangrijkste of overwegende doel of component — Besluit 2011/853 betreffende de ondertekening, namens de Unie, van het Europees Verdrag betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang — Doel dat specifieke band vertoont met gemeenschappelijke handelspolitiek — Ondergeschikt doel van verbetering van werking van interne markt — Vaststelling louter op grondslag van artikel 207, lid 4, VWEU juncto artikel 218, lid 5, VWEU

    (Art. 114 VWEU, 207, lid 4, VWEU, en 218, lid 5, VWEU; richtlijn 98/84 van het Europees Parlement en de Raad; besluit 2011/853 van de Raad)

  2. Beroep tot nietigverklaring — Arrest houdende nietigverklaring — Gevolgen — Beperking door Hof — Handhaving van gevolgen van bestreden handeling tot vervanging ervan binnen redelijke termijn — Rechtvaardiging op grond van rechtszekerheid

    (Art. 264, tweede alinea, VWEU)

  1.  In het kader van het stelsel van bevoegdheden van de Unie moet de keuze van de rechtsgrondslag van een handeling berusten op objectieve gegevens die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn, waaronder het doel en de inhoud van de handeling. Indien bij het onderzoek van de betrokken handeling blijkt dat deze een tweeledig doel heeft of dat er sprake is van twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoel of voornaamste component, terwijl het andere doel of de andere component slechts van ondergeschikt belang is, moet de handeling op één enkele rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke het hoofddoel of de voornaamste component vereist.

    In dit verband streeft besluit 2011/853 betreffende de ondertekening, namens de Unie, van het Europees Verdrag betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang hoofdzakelijk een doel na dat een specifieke band vertoont met de gemeenschappelijke handelspolitiek, die vereist dat voor de vaststelling ervan gebruik wordt gemaakt van artikel 207, lid 4, VWEU juncto artikel 218, lid 5, VWEU als rechtsgrondslag, en die bovendien betekent dat de ondertekening van het Verdrag namens de Unie, ingevolge artikel 3, lid 1, sub e, VWEU tot de exclusieve bevoegdheid van de Unie behoort. De verbetering van de voorwaarden voor de werking van de interne markt lijkt daarentegen een ondergeschikt doel van dat besluit te zijn, dat niet rechtvaardigt dat het op artikel 114 VWEU wordt gefundeerd.

    Een Uniehandeling valt immers onder de gemeenschappelijke handelspolitiek wanneer zij specifiek ziet op het internationale handelsverkeer doordat zij in wezen tot doel heeft de handel te bevorderen, te vergemakkelijken of te regelen en daarop een rechtstreeks en onmiddellijk effect heeft. Hieruit volgt dat alleen Uniehandelingen die een specifieke band hebben met het internationale handelsverkeer, onder de gemeenschappelijke handelspolitiek kunnen vallen. Terwijl in dit verband richtlijn 98/84 betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang tot doel heeft op het niveau van de Unie adequate rechtsbescherming voor de betrokken diensten te verzekeren teneinde het handelsverkeer in verband met die diensten op de interne markt te bevorderen, beoogt besluit 2011/853, door machtiging te verlenen voor de ondertekening van genoemd verdrag namens de Unie, een soortgelijke bescherming in te stellen op het grondgebied van de Europese staten die geen lid zijn van de Unie, teneinde in laatstbedoelde staten dienstverlening door dienstverrichters uit de Unie te bevorderen. Het aldus nagestreefde doel, dat in het licht van de considerans van genoemd besluit gelezen in samenhang met het Verdrag, het hoofddoel ervan lijkt te zijn, vertoont dus een specifieke band met het internationale handelsverkeer in verband met die diensten, die kan rechtvaardigen dat dit besluit onder de gemeenschappelijke handelspolitiek wordt gebracht.

    (cf. punten 52, 53, 57, 58, 64, 65, 76)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 78‑81)

Top