This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62012CJ0015
Samenvatting van het arrest
Samenvatting van het arrest
Court reports – general
Zaak C‑15/12 P
Dashiqiao Sanqiang Refractory Materials Co. Ltd
tegen
Raad van de Europese Unie
„Hogere voorziening — Dumping — Verordening (EG) nr. 826/2009 — Invoer van bepaalde magnesiabriketten uit China — Verordening (EG) nr. 384/96 — Artikel 2, lid 10, sub b — Billijke vergelijking — Artikel 11, lid 9 — Gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek — Verplichting om zelfde methode toe te passen als bij onderzoek dat tot oplegging van recht heeft geleid — Wijziging in omstandigheden”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 19 september 2013
Gemeenschappelijke handelspolitiek – Bescherming tegen dumpingpraktijken – Nieuw onderzoek – Uitzondering – Wijziging van berekeningsmethode – Voorwaarden – Wijziging in omstandigheden – Strikte uitlegging – Noodzaak om methode te hanteren die voldoet aan artikel 2 van verordening nr. 384/96 – Bewijslast
(Verordeningen van de Raad nr. 384/96, art. 2 en 11, lid 9, en nr. 1225/2009, art. 2 en 11, lid 9)
Gemeenschappelijke handelspolitiek – Bescherming tegen dumpingpraktijken – Nieuw onderzoek – Wijziging van berekeningsmethode – Niet-toepassing van correctie die bij oorspronkelijke procedure is gehanteerd – Schending van artikel 11, lid 9, van verordening nr. 384/96 – Geen
(Verordeningen van de Raad nr. 384/96, art. 2, lid 10, en 11, lid 9, en nr. 1225/2009, art. 2, lid 10, en 11, lid 9)
Wat de berekeningsmethode betreft die bij een nieuw onderzoek van een antidumpingrecht moet worden gebruikt, moet de uitzondering volgens welke de instellingen bij het nieuwe onderzoek op een andere wijze te werk mogen gaan dan bij het oorspronkelijke onderzoek wanneer de omstandigheden zijn gewijzigd, die is vastgesteld in artikel 11, lid 9, van antidumpingbasisverordening nr. 384/96, die is vervangen door verordening nr. 1255/2009, noodzakelijkerwijs strikt worden uitgelegd, aangezien een afwijking van of uitzondering op een algemene regel restrictief dient te worden uitgelegd. De bewijslast betreffende het bestaan van een dergelijke wijziging in de omstandigheden rust op de instellingen: zij moeten aantonen dat de omstandigheden zijn gewijzigd, willen zij bij het nieuwe onderzoek een andere methode toepassen dan die welke bij het oorspronkelijke onderzoek is gehanteerd. Evenwel moet met betrekking tot het feit dat een dergelijke wijziging van de omstandigheden in de zin van artikel 11, lid 9, van de antidumpingbasisverordening een uitzondering oplevert, worden vastgesteld dat het vereiste van een strikte uitlegging voor de instellingen geen grond kan vormen om deze bepaling uit te leggen en toe te passen op een wijze die onverenigbaar is met de bewoordingen en het doel ervan. In het bijzonder moet de toegepaste methode in overeenstemming zijn met artikel 2 van deze verordening.
(cf. punten 17‑19)
Wat de berekeningsmethode betreft die bij een nieuw onderzoek van een antidumpingrecht moet worden gebruikt, mag een nieuw onderzoek niet leiden tot een correctie die niet is toegestaan door met name artikel 2, lid 10, sub b, van antidumpingbasisverordening nr. 384/96, die is vervangen door verordening nr. 1255/2009, aangezien artikel 11, lid 9, van verordening nr. 384/96 uitdrukkelijk vereist dat bij het nieuwe onderzoek te werk wordt gegaan met inachtneming van de vereisten van artikel 2 ervan.
Wanneer de asymmetrie die ten grondslag lag aan de tijdens de oorspronkelijke procedure doorgevoerde correctie – zoals een correctie op een basis „inclusief belasting over de toegevoegde waarde” om rekening te houden met de gedeeltelijke terugbetaling van deze belasting bij uitvoer – verdwijnt, hoeft de symmetrie tussen de normale waarde en de uitvoerprijs bij het nieuwe onderzoek dus niet meer te worden hersteld, wat het doel is van elke correctie op grond van artikel 2, lid 10, van de antidumpingbasisverordening. Zodra de omstandigheid die de asymmetrie bij het oorspronkelijke onderzoek heeft veroorzaakt, namelijk de gedeeltelijke terugbetaling van de belasting over de toegevoegde waarde bij uitvoer, is verdwenen, hoeft deze asymmetrie immers niet meer te worden verholpen en hoeft dus geen correctie meer te worden doorgevoerd, ongeacht de daadwerkelijk toegepaste correctiemethode. Aangezien de omstandigheden die een correctie rechtvaardigden, zijn gewijzigd, stelt het Gerecht terecht vast dat de methode niet was gewijzigd, maar dat de voorwaarden om een dergelijke correctie door te voeren niet waren vervuld, en – ten overvloede – dat ook al zou de methode zijn gewijzigd, deze wijziging gerechtvaardigd was door een wijziging van de omstandigheden.
(cf. punten 27, 29, 36‑38)
Zaak C‑15/12 P
Dashiqiao Sanqiang Refractory Materials Co. Ltd
tegen
Raad van de Europese Unie
„Hogere voorziening — Dumping — Verordening (EG) nr. 826/2009 — Invoer van bepaalde magnesiabriketten uit China — Verordening (EG) nr. 384/96 — Artikel 2, lid 10, sub b — Billijke vergelijking — Artikel 11, lid 9 — Gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek — Verplichting om zelfde methode toe te passen als bij onderzoek dat tot oplegging van recht heeft geleid — Wijziging in omstandigheden”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 19 september 2013
Gemeenschappelijke handelspolitiek — Bescherming tegen dumpingpraktijken — Nieuw onderzoek — Uitzondering — Wijziging van berekeningsmethode — Voorwaarden — Wijziging in omstandigheden — Strikte uitlegging — Noodzaak om methode te hanteren die voldoet aan artikel 2 van verordening nr. 384/96 — Bewijslast
(Verordeningen van de Raad nr. 384/96, art. 2 en 11, lid 9, en nr. 1225/2009, art. 2 en 11, lid 9)
Gemeenschappelijke handelspolitiek — Bescherming tegen dumpingpraktijken — Nieuw onderzoek — Wijziging van berekeningsmethode — Niet-toepassing van correctie die bij oorspronkelijke procedure is gehanteerd — Schending van artikel 11, lid 9, van verordening nr. 384/96 — Geen
(Verordeningen van de Raad nr. 384/96, art. 2, lid 10, en 11, lid 9, en nr. 1225/2009, art. 2, lid 10, en 11, lid 9)
Wat de berekeningsmethode betreft die bij een nieuw onderzoek van een antidumpingrecht moet worden gebruikt, moet de uitzondering volgens welke de instellingen bij het nieuwe onderzoek op een andere wijze te werk mogen gaan dan bij het oorspronkelijke onderzoek wanneer de omstandigheden zijn gewijzigd, die is vastgesteld in artikel 11, lid 9, van antidumpingbasisverordening nr. 384/96, die is vervangen door verordening nr. 1255/2009, noodzakelijkerwijs strikt worden uitgelegd, aangezien een afwijking van of uitzondering op een algemene regel restrictief dient te worden uitgelegd. De bewijslast betreffende het bestaan van een dergelijke wijziging in de omstandigheden rust op de instellingen: zij moeten aantonen dat de omstandigheden zijn gewijzigd, willen zij bij het nieuwe onderzoek een andere methode toepassen dan die welke bij het oorspronkelijke onderzoek is gehanteerd. Evenwel moet met betrekking tot het feit dat een dergelijke wijziging van de omstandigheden in de zin van artikel 11, lid 9, van de antidumpingbasisverordening een uitzondering oplevert, worden vastgesteld dat het vereiste van een strikte uitlegging voor de instellingen geen grond kan vormen om deze bepaling uit te leggen en toe te passen op een wijze die onverenigbaar is met de bewoordingen en het doel ervan. In het bijzonder moet de toegepaste methode in overeenstemming zijn met artikel 2 van deze verordening.
(cf. punten 17‑19)
Wat de berekeningsmethode betreft die bij een nieuw onderzoek van een antidumpingrecht moet worden gebruikt, mag een nieuw onderzoek niet leiden tot een correctie die niet is toegestaan door met name artikel 2, lid 10, sub b, van antidumpingbasisverordening nr. 384/96, die is vervangen door verordening nr. 1255/2009, aangezien artikel 11, lid 9, van verordening nr. 384/96 uitdrukkelijk vereist dat bij het nieuwe onderzoek te werk wordt gegaan met inachtneming van de vereisten van artikel 2 ervan.
Wanneer de asymmetrie die ten grondslag lag aan de tijdens de oorspronkelijke procedure doorgevoerde correctie – zoals een correctie op een basis „inclusief belasting over de toegevoegde waarde” om rekening te houden met de gedeeltelijke terugbetaling van deze belasting bij uitvoer – verdwijnt, hoeft de symmetrie tussen de normale waarde en de uitvoerprijs bij het nieuwe onderzoek dus niet meer te worden hersteld, wat het doel is van elke correctie op grond van artikel 2, lid 10, van de antidumpingbasisverordening. Zodra de omstandigheid die de asymmetrie bij het oorspronkelijke onderzoek heeft veroorzaakt, namelijk de gedeeltelijke terugbetaling van de belasting over de toegevoegde waarde bij uitvoer, is verdwenen, hoeft deze asymmetrie immers niet meer te worden verholpen en hoeft dus geen correctie meer te worden doorgevoerd, ongeacht de daadwerkelijk toegepaste correctiemethode. Aangezien de omstandigheden die een correctie rechtvaardigden, zijn gewijzigd, stelt het Gerecht terecht vast dat de methode niet was gewijzigd, maar dat de voorwaarden om een dergelijke correctie door te voeren niet waren vervuld, en – ten overvloede – dat ook al zou de methode zijn gewijzigd, deze wijziging gerechtvaardigd was door een wijziging van de omstandigheden.
(cf. punten 27, 29, 36‑38)