Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62011TJ0486

    Arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 17 december 2015.
    Orange Polska S.A., voorheen Telekomunikacja Polska S.A. tegen Europese Commissie.
    Mededinging – Misbruik van machtspositie – Poolse telecommunicatiemarkt – Besluit waarbij een inbreuk op artikel 102 VWEU wordt vastgesteld – Voorwaarden opgelegd door de traditionele exploitant voor de toegang tegen vergoeding van nieuwe exploitanten tot het netwerk en wholesalebreedbanddiensten – Legitiem belang om een inbreuk vast te stellen – Geldboeten – Motiveringsplicht – Zwaarte van de inbreuk – Verzachtende omstandigheden – Evenredigheid – Volledige rechtsmacht – Richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten van 2006.
    Zaak T-486/11.

    Court reports – general

    Zaak T‑486/11

    Orange Polska S.A., voorheen Telekomunikacja Polska S.A.

    tegen

    Europese Commissie

    „Mededinging — Misbruik van machtspositie — Poolse telecommunicatiemarkt — Besluit waarbij een inbreuk op artikel 102 VWEU wordt vastgesteld — Voorwaarden opgelegd door de traditionele exploitant voor de toegang tegen vergoeding van nieuwe exploitanten tot het netwerk en wholesalebreedbanddiensten — Legitiem belang om een inbreuk vast te stellen — Geldboeten — Motiveringsplicht — Zwaarte van de inbreuk — Verzachtende omstandigheden — Evenredigheid — Volledige rechtsmacht — Richtsnoeren voor de berekening van de geldboeten van 2006”

    Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 17 december 2015

    1. Mededinging — Geldboeten — Bedrag — Vaststelling — Beoordelingsbevoegdheid van de Commissie — Rechterlijke toetsing — Volledige rechtsmacht van de Unierechter — Omvang — Rechtmatigheidstoetsing, zowel rechtens als feitelijk — Gevolgen — Bevoegdheid het bedrag van de geldboete te wijzigen

      (Art. 102 VWEU, 261 VWEU en 263 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23 en 31; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie)

    2. Mededinging — Administratieve procedure — Bevoegdheden van de Commissie — Vaststelling van een beëindigde inbreuk — Verplichting van de Commissie een legitiem belang bij de vaststelling van een dergelijke inbreuk aan te tonen

      (Art. 102 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 7, lid 1)

    3. Mededinging — Administratieve procedure — Mededeling van punten van bezwaar — Vereiste inhoud — Eerbiediging van de rechten van de verdediging — Aanduiding van de voornaamste elementen, feitelijk en rechtens, die tot een geldboete kunnen leiden — Strekking — Aankondiging van de relevante factoren voor verzwarende en verzachtende omstandigheden — Toereikendheid

      (Art. 102 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 27, lid 1, en 31; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie)

    4. Recht van de Europese Unie — Beginselen — Grondrechten — Recht op een eerlijk proces — Omvang — Inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon — Geen invloed op de inhoud van het beginsel van een eerlijk proces

      (Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47, tweede alinea)

    5. Mededinging — Geldboeten — Bedrag — Vaststelling — Beoordelingsmarge van de Commissie — Grenzen — Eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel — Omvang — Inaanmerkingneming van de zwaarte van de inbreuk en de criteria voor de beoordeling

      (Art. 102 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie)

    6. Mededinging — Geldboeten — Bedrag — Vaststelling — Criteria — Zwaarte van de inbreuk — Ontbreken van een dwingende of uitputtende lijst van criteria — Beoordelingscriteria

      (Art. 102 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie)

    7. Mededinging — Geldboeten — Bedrag — Vaststelling — Criteria — Zwaarte van de inbreuk — Verplichting om de concrete weerslag op de markt in aanmerking te nemen — Geen — Inaanmerkingneming van criteria die niet uitdrukkelijk zijn genoemd in de richtsnoeren van de Commissie

      (Art. 102 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2; mededelingen van de Commissie 98/C 9/03, punt 1 A, en 2006/C 210/02, punt 22)

    8. Machtspositie — Misbruik — Weigering van levering — Inbreuk beschouwd als zeer zwaar — Beoordelingscriteria — Machtspositie die voortkomt uit een traditioneel wettelijk monopolie — Meerdere flagrante, voortdurende en opzettelijke schendingen die zich uitstrekken over het gehele grondgebied van een lidstaat

      (Art. 102 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie)

    9. Mededinging — Geldboeten — Bedrag — Vaststelling — Criteria — Verzachtende omstandigheden — Beëindiging van de inbreuk na het optreden van de Commissie — Noodzaak van een causaal verband

      (Art. 102 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2; mededelingen van de Commissie 98/C 9/03, punt 3, derde streepje, en 2006/C 210/02, punt 29, eerste streepje)

    10. Mededinging — Geldboeten — Bedrag — Vaststelling — Criteria — Verzachtende omstandigheden — Daadwerkelijke medewerking van de onderneming tijdens de procedure buiten de werkingssfeer van de mededeling inzake medewerking om — Daaronder begrepen — Voorwaarden

      (Art. 102 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, lid 2; mededeling 2006/C 210/02 van de Commissie, punt 29, vierde streepje)

    1.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 66‑68, 114, 115)

    2.  Uit artikel 7, lid 1, van verordening nr. 1/2003, gelezen tegen de achtergrond van de voorbereidende stukken van die verordening, volgt dat het aan de Commissie staat aan te tonen dat zij een legitiem belang heeft bij de vaststelling van een inbreuk wanneer deze inbreuk is beëindigd en de Commissie tegelijkertijd geen geldboete oplegt.

      Er bestaat namelijk een verband tussen de verplichting van de Commissie om een legitiem belang bij de vaststelling van een inbreuk aan te tonen en de verjaring van haar bevoegdheid om geldboeten op te leggen. De verjaring van de bevoegdheid van de Commissie om geldboeten op te leggen kan geen afbreuk doen aan haar impliciete bevoegdheid om de inbreuk vast te stellen. De uitoefening van deze impliciete bevoegdheid om na het verstrijken van de verjaringstermijn een besluit te geven waarbij een inbreuk wordt vastgesteld, is echter aan de voorwaarde verbonden dat de Commissie aantoont dat er een legitiem belang bestaat bij een dergelijke vaststelling.

      Daaruit volgt dat de Commissie niet is gehouden aan te tonen dat zij er een legitiem belang bij heeft om een reeds beëindigde inbreuk vast te stellen indien zij voor deze inbreuk een geldboete oplegt.

      (cf. punten 76‑78)

    3.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 90‑92)

    4.  De inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, waarbij het Handvest van de grondrechten in het primaire recht van de Unie is opgenomen, heeft de inhoud van het recht op een eerlijk proces zoals dat volgt uit met name artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en zoals dat is erkend op het niveau van de Unie als algemeen beginsel van Unierecht niet wezenlijk gewijzigd. Deze overwegingen kunnen worden uitgebreid tot het recht om te worden gehoord en, ruimer, tot de rechten van de verdediging als geheel, voor zover deze rechten ertoe bijdragen dat een eerlijk proces wordt gewaarborgd.

      (cf. punt 95)

    5.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 109, 176)

    6.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 110‑113)

    7.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punt 163)

    8.  In het kader van een onderzoek naar misbruik van een machtspositie in strijd met het mededingingsrecht van de Unie moet in voorkomend geval rekening worden gehouden met de omstandigheid dat de machtspositie is ontstaan als gevolg van een traditioneel wettelijk monopolie. Voor de beoordeling van de evenredigheid van een geldboete die is opgelegd wegens misbruik door een telecommunicatieonderneming en, meer bepaald, de evenredigheid van het basisbedrag van de geldboete, is het van wezenlijk belang rekening te houden met

      ten eerste, het gegeven dat de machtspositie van deze onderneming voortkomt uit een traditioneel wettelijk monopolie,

      ten tweede, het gegeven dat de inbreuk uit meerdere, flagrante, voortdurende en opzettelijke schendingen van het regelgevingskader bestaat, dat haar, als exploitant met een aanmerkelijke marktmacht, ertoe verplichtte de alternatieve operatoren tegen transparante, billijke en niet-discriminerende voorwaarden ontbundelde toegang tot het aansluitnetwerk en gerelateerde diensten aan te bieden,

      ten derde, het gegeven dat deze onderneming zich ervan bewust is dat haar handelwijze onrechtmatig was, zowel op het vlak van de regelgeving (zij is vervolgd en veroordeeld bij besluiten van de nationale regelgevende instantie die zijn bevestigd bij definitieve beslissingen van nationale rechterlijke instanties) als op het vlak van het mededingingsrecht, waar haar praktijken beoogden nieuwe markdeelnemers te beletten tot de betrokken productmarkten toe te treden of die toetreding te vertragen, en

      ten vierde, het gegeven dat het bij de productmarkten die door het misbruik van deze onderneming waren aangetast, die een aanzienlijke omvang hebben daar zij zich uitstrekken over het gehele grondgebied van een van de grootste lidstaten van de Unie, gaat om markten van groot belang, zowel uit economisch als uit maatschappelijk oogpunt. Toegang tot breedbandinternet is immers het sleutelelement voor de ontwikkeling van de informatiemaatschappij.

      Deze factoren volstaan om ervan uit te gaan dat het misbruik van machtspositie dat deze onderneming wordt verweten, te weten weigering een prestatie te leveren, een zware inbreuk oplevert.

      Aangezien de betrokken onderneming niet onkundig kan zijn van de onrechtmatigheid van haar gedrag, en voorts gezien de opzettelijkheid van dat gedrag en het feit dat de traditionele exploitant een virtuele monopoliepositie inneemt op de wholesalemarkt voor breedbandtoegang en een zeer sterke machtspositie op de retailmarkten, kwalificeert de Commissie deze inbreuk terecht als regelrecht misbruik dat bijzonder zwaar is. In het licht van de bijzondere ernst van de inbreuk schendt de Commissie het evenredigheidsbeginsel niet door bij de berekening van het basisbedrag van de geldboete uit te gaan van een deel van 10 % van de waarde van de verkopen overeenkomstig de punten 19 tot en met 22 van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, onder a), van verordening (EG) nr. 1/2003 worden opgelegd.

      (cf. punten 177‑183, 185, 186)

    9.  Op het vlak van de vaststelling van het bedrag van een geldboete wegens schending van het mededingingsrecht kan het staken van de inbreuk bij de eerste maatregelen van de Commissie logischerwijs slechts een verzachtende omstandigheid vormen indien er redenen zijn om aan te nemen dat deze ondernemingen er door het optreden van de Commissie toe zijn aangezet hun mededingingsverstorende praktijken te beëindigen. Met andere woorden, staken van de inbreuk kan als verzachtende omstandigheid worden erkend als er een causaal verband bestaat tussen de maatregelen van de Commissie en het staken van de betrokken inbreuk.

      (cf. punt 213)

    10.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punten 219‑221, 224)

    Top