Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62011CJ0630

    Samenvatting van het arrest

    Trefwoorden
    Samenvatting

    Trefwoorden

    1. Hogere voorziening – Middelen – Betwisting, op basis van middelen en argumenten die reeds voor Gerecht zijn aangevoerd, van uitlegging of toepassing van Unierecht door Gerecht – Ontvankelijkheid

    (Art. 256, lid 1, tweede alinea, VWEU)

    2. Steunmaatregelen van de staten – Onderzoek door Commissie – Besluit tot inleiding van formele onderzoeksprocedure van artikel 88, lid 2, EG – Beschikking gebaseerd op onvolledige feitelijke gegevens of op onjuiste juridische kwalificatie van feiten – Vaststelling van correctiebeschikking – Toelaatbaarheid – Zelfde juridische kwalificatie als besluit tot inleiding van procedure

    (Art. 88, lid 2, EG)

    3. Hogere voorziening – Middelen – Ontoereikende motivering – Impliciete motivering door Gerecht – Toelaatbaarheid – Voorwaarden

    (Art. 256 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 36 en 53, eerste alinea)

    4. Steunmaatregelen van de staten – Onderzoek door Commissie – Opening van formele onderzoeksprocedure – Maximumtermijn van twee maanden – Niet van toepassing in geval van niet-aangemelde steun

    (Art. 87 EG en 88 EG; verordening nr. 659/1999 van de Raad, art. 4, lid 5, 7, lid 6, en 13, lid 2)

    5. Steunmaatregelen van de staten – Onderzoek door Commissie – Verplichting om naar aanleiding van klacht geopende inleidend onderzoek binnen redelijke termijn af te ronden – Beoordeling in concreto – Draagwijdte

    (Art. 87 EG en 88 EG)

    6. Hogere voorziening – Middelen – Onjuiste beoordeling van feiten – Niet-ontvankelijkheid – Toetsing door Hof van beoordeling van bewijs – Uitgesloten, behoudens geval van onjuiste opvatting

    (Art. 256, lid 1, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

    7. Steunmaatregelen van de staten – Bestaande steunmaatregelen en nieuwe steunmaatregelen – Maatregel waarbij bestaande steunregeling wordt gewijzigd – Kwalificatie als nieuwe steun

    (Verordening nr. 659/1999 van de Raad, art. 1, sub c; verordening nr. 794/2004 van de Commissie, art. 4, lid 1; mededeling 98/C 74/06 van de Commissie]

    8. Steunmaatregelen van de staten – Verenigbaarheid van steunmaatregel met gemeenschappelijke markt – Steunmaatregel die financiële positie van begunstigde onderneming verbetert, maar niet noodzakelijk is om in artikel 107, lid 3, VWEU genoemde doelstellingen te bereiken – Vereiste dat steun noodzakelijk is voor ontwikkeling van achtergestelde regio’s – Criteria voor beoordeling van noodzaak van steun

    (Art. 107, lid 3, VWEU)

    9. Steunmaatregelen van de staten – Onderzoek door Commissie – Onderzoek van steunregeling in haar geheel – Toelaatbaarheid

    (Art. 107 VWEU en 108 VWEU)

    10. Steunmaatregelen van de staten – Verenigbaarheid van steunmaatregel met gemeenschappelijke markt – Eventueel gewettigd vertrouwen bij ontvangers van steun – Bescherming – Voorwaarden en grenzen

    (Art. 108 VWEU)

    Samenvatting

    1. Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 47)

    2. Het is juist dat de teksten die de procedure inzake staatssteun beheersen, niet uitdrukkelijk voorzien in de mogelijkheid om een beschikking tot correctie en uitbreiding van een hangende procedure vast te stellen.

    Dit betekent echter niet dat de Commissie de formele onderzoeksprocedure niet mag corrigeren of in voorkomend geval uitbreiden, wanneer zij vaststelt dat het aanvankelijke besluit tot inleiding van de procedure op onvolledige feitelijke gegevens of op een onjuiste juridische kwalificatie van de feiten was gebaseerd.

    (cf. punten 50, 51)

    3. Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 56)

    4. Uit de bewoordingen van de artikelen 4, lid 5, en 7, lid 6, van verordening nr. 659/1999 inzake de toepassing van artikel 88 EG blijkt ondubbelzinnig dat deze enkel van toepassing zijn in het geval van aangemelde steun. Bovendien bepaalt artikel 13, lid 2, van die verordening uitdrukkelijk dat de Commissie in geval van eventuele onrechtmatige steun niet gebonden is aan de termijnen die met name in de artikelen 4, lid 5, en 7, lid 6, zijn bepaald.

    Wanneer de litigieuze regeling niet is aangemeld, hoeft de Commissie de in artikel 4, lid 5, van verordening nr. 659/1999 voorgeschreven onderzoekstermijn van twee maanden immers niet in acht te nemen.

    (cf. punten 74, 75)

    5. De Commissie moet in het kader van een procedure van onderzoek van staatssteun binnen een redelijke termijn handelen en mag tijdens de inleidende onderzoeksfase niet in een passieve houding volharden.

    Of de duur van de procedure redelijk was, moet worden beoordeeld aan de hand van de specifieke omstandigheden van de zaak, zoals de complexiteit van de zaak en het gedrag van de partijen.

    (cf. punten 81, 82)

    6. Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 88)

    7. Een maatregel op basis waarvan bepaalde projecten waarmee vóór de indiening van de steunaanvraag is begonnen, in aanmerking mogen worden genomen, vormt een wijziging van een bestaande steunregeling wanneer in de nationale wet die deze regeling heeft ingesteld, niets bepaald is over de temporele verhouding tussen de indiening van de steunaanvraag en de aanvang van de werkzaamheden, en wanneer de autoriteiten van de lidstaat aan de Commissie hebben meegedeeld dat de bij deze wet bepaalde steun slechts kan worden verleend voor projecten die „later” zullen worden gerealiseerd en dat deze voorwaarde bovendien in de uitvoeringsbepalingen van deze wet is bevestigd.

    Bovendien kan een dergelijke wijziging niet als louter formeel of administratief worden aangemerkt in de zin van artikel 4, lid 1, van verordening nr. 794/2004 tot uitvoering van verordening nr. 659/1999, aangezien zij invloed kan hebben op de beoordeling van de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de interne markt. Dat is het geval wanneer de goedkeuringsbeschikking uitdrukkelijk melding heeft gemaakt van de voorwaarde dat de steunaanvraag is ingediend vóór met de uitvoering van het investeringsproject is begonnen. Zoals uit punt 4.2 van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen blijkt, verbindt de Commissie aan haar goedkeuring van regionale steunmaatregelen regelmatig die voorwaarde.

    De wijziging die een dergelijke maatregel in de steunregeling heeft aangebracht, is immers niet onbelangrijk of onbeduidend, zodat de litigieuze regeling als nieuwe steun in de zin van artikel 1, sub c, van verordening nr. 659/1999 inzake de toepassing van artikel 88 EG, en niet als bestaande steun dient te worden aangemerkt.

    (cf. punten 91, 93, 94)

    8. De Commissie heeft het recht steunverlening te weigeren wanneer de betrokken steun de begunstigde ondernemingen niet stimuleert een handelwijze aan te nemen die bijdraagt tot de verwezenlijking van de in artikel 107, lid 3, VWEU beoogde doelstellingen. Dergelijke steun moet dus noodzakelijk zijn om de in deze bepaling genoemde doelstellingen te bereiken, in die zin dat bij ontstentenis van deze steun de begunstigde ondernemingen via het marktmechanisme alléén geen handelwijze zouden aannemen die bijdraagt tot de verwezenlijking van deze doelstellingen. Een steunmaatregel die de financiële positie van de begunstigde onderneming verbetert, maar niet noodzakelijk is om de in artikel 107, lid 3, VWEU genoemde doelstellingen te bereiken, kan immers niet verenigbaar worden geacht met de interne markt.

    Uit het voorgaande vloeit voort dat de voorgenomen steun in de context van artikel 107, lid 3, sub a, VWEU slechts verenigbaar met de interne markt kan zijn indien hij noodzakelijk is voor de ontwikkeling van achtergestelde regio’s. Daartoe dient te worden aangetoond dat de investering die bedoeld is om de ontwikkeling van de betrokken regio te ondersteunen, niet zou zijn gedaan zonder de voorgenomen steun. Indien evenwel blijkt dat die investering ook zonder de voorgenomen steun zou zijn gedaan, moet worden geconcludeerd dat deze steun slechts de financiële positie van de begunstigde ondernemingen heeft verbeterd, maar niet beantwoordt aan de in artikel 107, lid 3, sub a, VWEU gestelde voorwaarde, te weten dat hij noodzakelijk is voor de ontwikkeling van achtergestelde regio’s.

    De noodzaak van voorgenomen regionale steunmaatregelen kan worden afgeleid uit het feit dat de steunaanvraag is ingediend vooraleer met de uitvoering van het investeringsproject is begonnen, en worden vastgesteld op basis van andere beoordelingscriteria.

    (cf. punten 104-106, 109)

    9. Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 114)

    10. Op het gebied van staatssteun kan de betrokkene zich slechts op het vertrouwensbeginsel beroepen indien hij van de bevoegde instanties van de Unie nauwkeurige, onvoorwaardelijke en overeenstemmende toezeggingen heeft gekregen, die van bevoegde en betrouwbare bronnen afkomstig zijn. Iedere justitiabele bij wie een instelling, orgaan of instantie van de Unie, door hem nauwkeurige toezeggingen te doen, gegronde verwachtingen heeft gewekt, kan zich immers op het vertrouwensbeginsel beroepen. Nauwkeurige, onvoorwaardelijke en onderling overeenstemmende inlichtingen zijn als dergelijke toezeggingen aan te merken, ongeacht de vorm waarin zij worden meegedeeld.

    Bovendien kunnen de begunstigden zich in beginsel, en behoudens uitzonderlijke omstandigheden, slechts op gewettigd vertrouwen in de rechtmatigheid van een steunmaatregel beroepen indien bij de steunverlening de procedure van artikel 108 VWEU in acht is genomen

    (cf. punten 132, 134)

    Top

    Gevoegde zaken C-630/11 P tot en met C-633/11 P

    HGA Srl e.a. (C-630/11 P), Regione autonoma della Sardegna (C-631/11 P), Timsas srl (C-632/11 P) en Grand Hotel Abi d’Oru SpA (C-633/11 P)

    tegen

    Europese Commissie

    „Hogere voorziening — Regionale steunmaatregelen — Steun ten gunste van hotelbedrijf in Sardinië — Nieuwe steun — Wijziging van bestaande steunregeling — Correctiebeschikking — Mogelijkheid om dergelijke beschikking vast te stellen — Verordening (EG) nr. 659/1999 — Artikelen 4, lid 5, 7, lid 6, 10, lid 1, 13, lid 2, 16 en 20, lid 1 — Stimulerend effect van steun — Bescherming van gewettigd vertrouwen”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 13 juni 2013

    1. Hogere voorziening – Middelen – Betwisting, op basis van middelen en argumenten die reeds voor Gerecht zijn aangevoerd, van uitlegging of toepassing van Unierecht door Gerecht – Ontvankelijkheid

      (Art. 256, lid 1, tweede alinea, VWEU)

    2. Steunmaatregelen van de staten – Onderzoek door Commissie – Besluit tot inleiding van formele onderzoeksprocedure van artikel 88, lid 2, EG – Beschikking gebaseerd op onvolledige feitelijke gegevens of op onjuiste juridische kwalificatie van feiten – Vaststelling van correctiebeschikking – Toelaatbaarheid – Zelfde juridische kwalificatie als besluit tot inleiding van procedure

      (Art. 88, lid 2, EG)

    3. Hogere voorziening – Middelen – Ontoereikende motivering – Impliciete motivering door Gerecht – Toelaatbaarheid – Voorwaarden

      (Art. 256 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 36 en 53, eerste alinea)

    4. Steunmaatregelen van de staten – Onderzoek door Commissie – Opening van formele onderzoeksprocedure – Maximumtermijn van twee maanden – Niet van toepassing in geval van niet-aangemelde steun

      (Art. 87 EG en 88 EG; verordening nr. 659/1999 van de Raad, art. 4, lid 5, 7, lid 6, en 13, lid 2)

    5. Steunmaatregelen van de staten – Onderzoek door Commissie – Verplichting om naar aanleiding van klacht geopende inleidend onderzoek binnen redelijke termijn af te ronden – Beoordeling in concreto – Draagwijdte

      (Art. 87 EG en 88 EG)

    6. Hogere voorziening – Middelen – Onjuiste beoordeling van feiten – Niet-ontvankelijkheid – Toetsing door Hof van beoordeling van bewijs – Uitgesloten, behoudens geval van onjuiste opvatting

      (Art. 256, lid 1, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

    7. Steunmaatregelen van de staten – Bestaande steunmaatregelen en nieuwe steunmaatregelen – Maatregel waarbij bestaande steunregeling wordt gewijzigd – Kwalificatie als nieuwe steun

      (Verordening nr. 659/1999 van de Raad, art. 1, sub c; verordening nr. 794/2004 van de Commissie, art. 4, lid 1; mededeling 98/C 74/06 van de Commissie]

    8. Steunmaatregelen van de staten – Verenigbaarheid van steunmaatregel met gemeenschappelijke markt – Steunmaatregel die financiële positie van begunstigde onderneming verbetert, maar niet noodzakelijk is om in artikel 107, lid 3, VWEU genoemde doelstellingen te bereiken – Vereiste dat steun noodzakelijk is voor ontwikkeling van achtergestelde regio’s – Criteria voor beoordeling van noodzaak van steun

      (Art. 107, lid 3, VWEU)

    9. Steunmaatregelen van de staten – Onderzoek door Commissie – Onderzoek van steunregeling in haar geheel – Toelaatbaarheid

      (Art. 107 VWEU en 108 VWEU)

    10. Steunmaatregelen van de staten – Verenigbaarheid van steunmaatregel met gemeenschappelijke markt – Eventueel gewettigd vertrouwen bij ontvangers van steun – Bescherming – Voorwaarden en grenzen

      (Art. 108 VWEU)

    1.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punt 47)

    2.  Het is juist dat de teksten die de procedure inzake staatssteun beheersen, niet uitdrukkelijk voorzien in de mogelijkheid om een beschikking tot correctie en uitbreiding van een hangende procedure vast te stellen.

      Dit betekent echter niet dat de Commissie de formele onderzoeksprocedure niet mag corrigeren of in voorkomend geval uitbreiden, wanneer zij vaststelt dat het aanvankelijke besluit tot inleiding van de procedure op onvolledige feitelijke gegevens of op een onjuiste juridische kwalificatie van de feiten was gebaseerd.

      (cf. punten 50, 51)

    3.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punt 56)

    4.  Uit de bewoordingen van de artikelen 4, lid 5, en 7, lid 6, van verordening nr. 659/1999 inzake de toepassing van artikel 88 EG blijkt ondubbelzinnig dat deze enkel van toepassing zijn in het geval van aangemelde steun. Bovendien bepaalt artikel 13, lid 2, van die verordening uitdrukkelijk dat de Commissie in geval van eventuele onrechtmatige steun niet gebonden is aan de termijnen die met name in de artikelen 4, lid 5, en 7, lid 6, zijn bepaald.

      Wanneer de litigieuze regeling niet is aangemeld, hoeft de Commissie de in artikel 4, lid 5, van verordening nr. 659/1999 voorgeschreven onderzoekstermijn van twee maanden immers niet in acht te nemen.

      (cf. punten 74, 75)

    5.  De Commissie moet in het kader van een procedure van onderzoek van staatssteun binnen een redelijke termijn handelen en mag tijdens de inleidende onderzoeksfase niet in een passieve houding volharden.

      Of de duur van de procedure redelijk was, moet worden beoordeeld aan de hand van de specifieke omstandigheden van de zaak, zoals de complexiteit van de zaak en het gedrag van de partijen.

      (cf. punten 81, 82)

    6.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punt 88)

    7.  Een maatregel op basis waarvan bepaalde projecten waarmee vóór de indiening van de steunaanvraag is begonnen, in aanmerking mogen worden genomen, vormt een wijziging van een bestaande steunregeling wanneer in de nationale wet die deze regeling heeft ingesteld, niets bepaald is over de temporele verhouding tussen de indiening van de steunaanvraag en de aanvang van de werkzaamheden, en wanneer de autoriteiten van de lidstaat aan de Commissie hebben meegedeeld dat de bij deze wet bepaalde steun slechts kan worden verleend voor projecten die „later” zullen worden gerealiseerd en dat deze voorwaarde bovendien in de uitvoeringsbepalingen van deze wet is bevestigd.

      Bovendien kan een dergelijke wijziging niet als louter formeel of administratief worden aangemerkt in de zin van artikel 4, lid 1, van verordening nr. 794/2004 tot uitvoering van verordening nr. 659/1999, aangezien zij invloed kan hebben op de beoordeling van de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de interne markt. Dat is het geval wanneer de goedkeuringsbeschikking uitdrukkelijk melding heeft gemaakt van de voorwaarde dat de steunaanvraag is ingediend vóór met de uitvoering van het investeringsproject is begonnen. Zoals uit punt 4.2 van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen blijkt, verbindt de Commissie aan haar goedkeuring van regionale steunmaatregelen regelmatig die voorwaarde.

      De wijziging die een dergelijke maatregel in de steunregeling heeft aangebracht, is immers niet onbelangrijk of onbeduidend, zodat de litigieuze regeling als nieuwe steun in de zin van artikel 1, sub c, van verordening nr. 659/1999 inzake de toepassing van artikel 88 EG, en niet als bestaande steun dient te worden aangemerkt.

      (cf. punten 91, 93, 94)

    8.  De Commissie heeft het recht steunverlening te weigeren wanneer de betrokken steun de begunstigde ondernemingen niet stimuleert een handelwijze aan te nemen die bijdraagt tot de verwezenlijking van de in artikel 107, lid 3, VWEU beoogde doelstellingen. Dergelijke steun moet dus noodzakelijk zijn om de in deze bepaling genoemde doelstellingen te bereiken, in die zin dat bij ontstentenis van deze steun de begunstigde ondernemingen via het marktmechanisme alléén geen handelwijze zouden aannemen die bijdraagt tot de verwezenlijking van deze doelstellingen. Een steunmaatregel die de financiële positie van de begunstigde onderneming verbetert, maar niet noodzakelijk is om de in artikel 107, lid 3, VWEU genoemde doelstellingen te bereiken, kan immers niet verenigbaar worden geacht met de interne markt.

      Uit het voorgaande vloeit voort dat de voorgenomen steun in de context van artikel 107, lid 3, sub a, VWEU slechts verenigbaar met de interne markt kan zijn indien hij noodzakelijk is voor de ontwikkeling van achtergestelde regio’s. Daartoe dient te worden aangetoond dat de investering die bedoeld is om de ontwikkeling van de betrokken regio te ondersteunen, niet zou zijn gedaan zonder de voorgenomen steun. Indien evenwel blijkt dat die investering ook zonder de voorgenomen steun zou zijn gedaan, moet worden geconcludeerd dat deze steun slechts de financiële positie van de begunstigde ondernemingen heeft verbeterd, maar niet beantwoordt aan de in artikel 107, lid 3, sub a, VWEU gestelde voorwaarde, te weten dat hij noodzakelijk is voor de ontwikkeling van achtergestelde regio’s.

      De noodzaak van voorgenomen regionale steunmaatregelen kan worden afgeleid uit het feit dat de steunaanvraag is ingediend vooraleer met de uitvoering van het investeringsproject is begonnen, en worden vastgesteld op basis van andere beoordelingscriteria.

      (cf. punten 104-106, 109)

    9.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punt 114)

    10.  Op het gebied van staatssteun kan de betrokkene zich slechts op het vertrouwensbeginsel beroepen indien hij van de bevoegde instanties van de Unie nauwkeurige, onvoorwaardelijke en overeenstemmende toezeggingen heeft gekregen, die van bevoegde en betrouwbare bronnen afkomstig zijn. Iedere justitiabele bij wie een instelling, orgaan of instantie van de Unie, door hem nauwkeurige toezeggingen te doen, gegronde verwachtingen heeft gewekt, kan zich immers op het vertrouwensbeginsel beroepen. Nauwkeurige, onvoorwaardelijke en onderling overeenstemmende inlichtingen zijn als dergelijke toezeggingen aan te merken, ongeacht de vorm waarin zij worden meegedeeld.

      Bovendien kunnen de begunstigden zich in beginsel, en behoudens uitzonderlijke omstandigheden, slechts op gewettigd vertrouwen in de rechtmatigheid van een steunmaatregel beroepen indien bij de steunverlening de procedure van artikel 108 VWEU in acht is genomen

      (cf. punten 132, 134)

    Top