EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62011CJ0418

Samenvatting van het arrest

Court reports – general

Zaak C‑418/11

Texdata Software GmbH

(verzoek van het Oberlandesgericht Innsbruck om een prejudiciële beslissing)

„Vennootschapsrecht — Vrijheid van vestiging — Elfde richtlijn (89/666/EEG) — Openbaarmaking van boekhoudbescheiden — Bijkantoor van in andere lidstaat gevestigde kapitaalvennootschap — Geldelijke sanctie bij verzuim van openbaarmaking binnen gestelde termijn — Recht op doeltreffende voorziening in rechte — Beginsel van eerbiediging van rechten van verdediging — Geschiktheid, doeltreffendheid, evenredigheid en afschrikkende werking van sanctie”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 september 2013

  1. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van nationale rechter – Uitlegging van nationale wetgeving

    (Art. 267 VWEU)

  2. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van Hof – Identificatie van relevante elementen van recht van Unie

    (Art. 267 VWEU)

  3. Vrij verkeer van personen – Vrijheid van vestiging – Vennootschappen – Richtlijn 89/666 – Openbaarmakingsplicht voor in een lidstaat opgerichte bijkantoren van vennootschappen die onder het recht van een andere staat vallen – Openbaarmaking van boekhoudbescheiden – Nationale regeling die bij verzuim om boekhoudbescheiden binnen gestelde termijn openbaar te maken, voorziet in oplegging van geldelijke sanctie aan kapitaalvennootschap voor haar bijkantoor in betrokken lidstaat – Geen voorafgaande ingebrekestelling – Geen mogelijkheid om zich over verweten inbreuk uit te spreken – Geschiktheid, doeltreffendheid, evenredigheid en afschrikkende werking van sanctie – Doel van bescherming van derden – Toelaatbaarheid

    (Art. 49 VWEU en 54 VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 51, lid 1; richtlijn 89/666 van de Raad, art. 12)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 28, 29, 41)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 35)

  3.  Onder voorbehoud van de door de verwijzende rechterlijke instantie te verrichten verificaties moeten de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU, de beginselen van een doeltreffende voorziening in rechte en van eerbiediging van de rechten van de verdediging en artikel 12 van de Elfde richtlijn (89/666) betreffende de openbaarmakingsplicht voor in een lidstaat opgerichte bijkantoren van vennootschappen die onder het recht van een andere staat vallen, aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling volgens welke bij overschrijding van de termijn van negen maanden voor de openbaarmaking van de boekhoudbescheiden onmiddellijk een geldboete van minstens 700 EUR wordt opgelegd aan een kapitaalvennootschap met een bijkantoor in de betrokken lidstaat, zonder deze vooraf in gebreke te stellen en zonder deze de mogelijkheid te bieden om zich over de verweten inbreuk uit te spreken.

    De lidstaten, die weliswaar vrij blijven in hun keuze van de op te leggen sancties, dienen er met name op toe te zien dat overtredingen van het recht van de Unie met doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties worden bestraft. In het bijzonder dient de strengheid van de sancties in verhouding te staan tot de ernst van de strafbaar gestelde feiten, met name door te verzekeren dat deze sancties een reële afschrikkende werking hebben, waarbij eveneens het algemene evenredigheidsbeginsel in acht dient te worden genomen.

    In dat verband moet, wat het bedrag van de dwangsom betreft, de strengheid van die sanctie worden afgewogen tegen de belangen en de financiële risico’s waaraan de handelspartners en de belanghebbenden kunnen worden blootgesteld indien de werkelijke financiële situatie van een vennootschap niet openbaar wordt gemaakt. Het staat aan de verwijzende rechterlijke instantie om te beoordelen of het opgelegde bedrag te hoog is in vergelijking met het rechtmatig nagestreefde doel.

    De termijn van negen maanden vanaf de balansdatum voor de openbaarmaking lijkt voldoende lang om de vennootschappen in staat te stellen hun openbaarmakingsplicht na te komen zonder dat wordt afgedaan aan de evenredigheid van de sanctieregeling. Een langere termijn zou immers nadelige gevolgen voor de bescherming van derden kunnen hebben, aangezien die derden geen toegang zouden hebben tot de meest recente gegevens over de werkelijke situatie van de betrokken vennootschap.

    Voorts wordt geen sanctie opgelegd indien de betrokken vennootschap haar wettelijke openbaarmakingsplicht nakomt die uit het recht van de Unie voortvloeit en die in alle lidstaten geldt. Derhalve kunnen de eventuele sancties een onder het recht van een lidstaat vallende vennootschap niet verbieden, belemmeren of afschrikken om zich door middel van een bijkantoor op het grondgebied van een andere lidstaat te vestigen.

    Het Handvest van de grondrechten is van toepassing in een situatie waarin de wetgever van de Unie het in artikel 12 van richtlijn 89/666 aan de lidstaten heeft overgelaten, passende sancties, namelijk doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, vast te stellen om nakoming van de openbaarmakingsplicht te verzekeren. De nationale regeling die in dergelijke sancties voorziet, vormt immers een tenuitvoerlegging van het recht van de Unie in de zin van artikel 51, lid 1, van het Handvest.

    Ten slotte kan, gelet op de aard van de betrokken inbreuk, oplegging van een eerste sanctie van 700 EUR, zonder voorafgaande ingebrekestelling noch mogelijkheid om te worden gehoord vóór de sanctie wordt opgelegd, de wezenlijke inhoud van het grondrecht van eerbiediging van de rechten van de verdediging niet aantasten, aangezien door de instelling van het met redenen omkleed beroep tegen de dwangsombeschikking deze beschikking onmiddellijk buiten toepassing wordt gesteld en een gewone procedure op gang wordt gebracht waarin het recht om te worden gehoord kan worden geëerbiedigd.

    (cf. punten 50, 57, 59, 61, 68, 69, 74‑76, 85, 88, 89 en dictum)

Top

Zaak C‑418/11

Texdata Software GmbH

(verzoek van het Oberlandesgericht Innsbruck om een prejudiciële beslissing)

„Vennootschapsrecht — Vrijheid van vestiging — Elfde richtlijn (89/666/EEG) — Openbaarmaking van boekhoudbescheiden — Bijkantoor van in andere lidstaat gevestigde kapitaalvennootschap — Geldelijke sanctie bij verzuim van openbaarmaking binnen gestelde termijn — Recht op doeltreffende voorziening in rechte — Beginsel van eerbiediging van rechten van verdediging — Geschiktheid, doeltreffendheid, evenredigheid en afschrikkende werking van sanctie”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 26 september 2013

  1. Prejudiciële vragen — Bevoegdheid van nationale rechter — Uitlegging van nationale wetgeving

    (Art. 267 VWEU)

  2. Prejudiciële vragen — Bevoegdheid van Hof — Identificatie van relevante elementen van recht van Unie

    (Art. 267 VWEU)

  3. Vrij verkeer van personen — Vrijheid van vestiging — Vennootschappen — Richtlijn 89/666 — Openbaarmakingsplicht voor in een lidstaat opgerichte bijkantoren van vennootschappen die onder het recht van een andere staat vallen — Openbaarmaking van boekhoudbescheiden — Nationale regeling die bij verzuim om boekhoudbescheiden binnen gestelde termijn openbaar te maken, voorziet in oplegging van geldelijke sanctie aan kapitaalvennootschap voor haar bijkantoor in betrokken lidstaat — Geen voorafgaande ingebrekestelling — Geen mogelijkheid om zich over verweten inbreuk uit te spreken — Geschiktheid, doeltreffendheid, evenredigheid en afschrikkende werking van sanctie — Doel van bescherming van derden — Toelaatbaarheid

    (Art. 49 VWEU en 54 VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 51, lid 1; richtlijn 89/666 van de Raad, art. 12)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 28, 29, 41)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 35)

  3.  Onder voorbehoud van de door de verwijzende rechterlijke instantie te verrichten verificaties moeten de artikelen 49 VWEU en 54 VWEU, de beginselen van een doeltreffende voorziening in rechte en van eerbiediging van de rechten van de verdediging en artikel 12 van de Elfde richtlijn (89/666) betreffende de openbaarmakingsplicht voor in een lidstaat opgerichte bijkantoren van vennootschappen die onder het recht van een andere staat vallen, aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling volgens welke bij overschrijding van de termijn van negen maanden voor de openbaarmaking van de boekhoudbescheiden onmiddellijk een geldboete van minstens 700 EUR wordt opgelegd aan een kapitaalvennootschap met een bijkantoor in de betrokken lidstaat, zonder deze vooraf in gebreke te stellen en zonder deze de mogelijkheid te bieden om zich over de verweten inbreuk uit te spreken.

    De lidstaten, die weliswaar vrij blijven in hun keuze van de op te leggen sancties, dienen er met name op toe te zien dat overtredingen van het recht van de Unie met doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties worden bestraft. In het bijzonder dient de strengheid van de sancties in verhouding te staan tot de ernst van de strafbaar gestelde feiten, met name door te verzekeren dat deze sancties een reële afschrikkende werking hebben, waarbij eveneens het algemene evenredigheidsbeginsel in acht dient te worden genomen.

    In dat verband moet, wat het bedrag van de dwangsom betreft, de strengheid van die sanctie worden afgewogen tegen de belangen en de financiële risico’s waaraan de handelspartners en de belanghebbenden kunnen worden blootgesteld indien de werkelijke financiële situatie van een vennootschap niet openbaar wordt gemaakt. Het staat aan de verwijzende rechterlijke instantie om te beoordelen of het opgelegde bedrag te hoog is in vergelijking met het rechtmatig nagestreefde doel.

    De termijn van negen maanden vanaf de balansdatum voor de openbaarmaking lijkt voldoende lang om de vennootschappen in staat te stellen hun openbaarmakingsplicht na te komen zonder dat wordt afgedaan aan de evenredigheid van de sanctieregeling. Een langere termijn zou immers nadelige gevolgen voor de bescherming van derden kunnen hebben, aangezien die derden geen toegang zouden hebben tot de meest recente gegevens over de werkelijke situatie van de betrokken vennootschap.

    Voorts wordt geen sanctie opgelegd indien de betrokken vennootschap haar wettelijke openbaarmakingsplicht nakomt die uit het recht van de Unie voortvloeit en die in alle lidstaten geldt. Derhalve kunnen de eventuele sancties een onder het recht van een lidstaat vallende vennootschap niet verbieden, belemmeren of afschrikken om zich door middel van een bijkantoor op het grondgebied van een andere lidstaat te vestigen.

    Het Handvest van de grondrechten is van toepassing in een situatie waarin de wetgever van de Unie het in artikel 12 van richtlijn 89/666 aan de lidstaten heeft overgelaten, passende sancties, namelijk doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, vast te stellen om nakoming van de openbaarmakingsplicht te verzekeren. De nationale regeling die in dergelijke sancties voorziet, vormt immers een tenuitvoerlegging van het recht van de Unie in de zin van artikel 51, lid 1, van het Handvest.

    Ten slotte kan, gelet op de aard van de betrokken inbreuk, oplegging van een eerste sanctie van 700 EUR, zonder voorafgaande ingebrekestelling noch mogelijkheid om te worden gehoord vóór de sanctie wordt opgelegd, de wezenlijke inhoud van het grondrecht van eerbiediging van de rechten van de verdediging niet aantasten, aangezien door de instelling van het met redenen omkleed beroep tegen de dwangsombeschikking deze beschikking onmiddellijk buiten toepassing wordt gesteld en een gewone procedure op gang wordt gebracht waarin het recht om te worden gehoord kan worden geëerbiedigd.

    (cf. punten 50, 57, 59, 61, 68, 69, 74‑76, 85, 88, 89 en dictum)

Top