This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62011CJ0324
Samenvatting van het arrest
Samenvatting van het arrest
Zaak C-324/11
Gábor Tóth
tegen
Nemzeti Adó- és Vámhivatal Észak-magyarországi Regionális Adó Főigazgatósága
(verzoek van de Legfelsőbb Bíróság om een prejudiciële beslissing)
„Fiscale bepalingen — Btw — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 9 — Begrip ‚belastingplichtige’ — Recht op aftrek — Weigering — Beginsel van fiscale neutraliteit — Opsteller van factuur die in register van eenmansondernemers is geschrapt — Opsteller van factuur die verplichting tot aanmelding van zijn werknemers bij belastingdienst niet nakomt — Verplichting van belastingplichtige om zich te vergewissen van rechtmatig gedrag van opsteller van factuur jegens belastingdienst”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 6 september 2012
Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Beginsel van fiscale neutraliteit – Aftrek van voorbelasting – Wegering van aftrek van door belastingplichtige aan ondernemer betaalde belasting wegens intrekking van diens beroepskaart en ondanks opstelling, door laatstbedoelde, van factuur met alle verplichte vermeldingen – Ontoelaatbaarheid
(Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 9, lid 1, 213, lid 1, eerste alinea, en 226)
Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Aftrek van voorbelasting – Weigering van aftrek van door belastingplichtige aan ondernemer betaalde belasting wegens tewerkstelling, door laatstbedoelde, van niet-aangemelde werknemers – Ontoelaatbaarheid – Uitzondering – Fraude bekend bij belastingplichtige – Omvang van bewijslast
(Richtlijn 2006/112 van de Raad)
Richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en het beginsel van fiscale neutraliteit moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat de belastingdienst een belastingplichtige het recht weigert op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde die voldaan of verschuldigd is over voor hem verrichte diensten, alleen op grond dat de vergunning van eenmansondernemer van de opsteller van de factuur is ingetrokken alvorens deze de betrokken diensten heeft verricht of de daarmee overeenstemmende factuur heeft opgesteld, wanneer deze factuur alle door artikel 226 van deze richtlijn vereiste gegevens bevat, inzonderheid die welke noodzakelijk zijn voor de identificatie van de opsteller van deze factuur en van de aard van de verrichte diensten.
Hoewel het begrip „belastingplichtige” van artikel 9, lid 1, van de richtlijn ruim wordt gedefinieerd aan de hand van feitelijke omstandigheden, blijkt uit dat artikel immers niet dat de hoedanigheid van belastingplichtige afhangt van een machtiging of vergunning die de administratie moet verlenen voor de uitoefening van een economische activiteit. Artikel 213, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn bepaalt inderdaad dat iedere belastingplichtige opgave moet doen van het begin, de wijziging en de beëindiging van zijn activiteit als belastingplichtige. Hoewel deze opgave belangrijk is voor de goede werking van het stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, kan zij echter geen bijkomende voorwaarde vormen waaraan moet zijn voldaan opdat een persoon als belastingplichtige in de zin van artikel 9, lid 1, van de richtlijn wordt beschouwd, aangezien dat artikel 213 deel uitmaakt van titel XI, hoofdstuk 2, „Identificatie”, van deze richtlijn.
(cf. punten 30, 31, 34, dictum 1)
Richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzet dat de belastingdienst een belastingplichtige het recht weigert op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde die voldaan of verschuldigd is over voor hem verrichte diensten op grond dat de opsteller van de factuur voor deze diensten de door hem tewerkgestelde werknemers niet heeft aangemeld, zonder dat deze belastingdienst op basis van objectieve gegevens aantoont dat deze belastingplichtige wist of behoorde te weten dat de als grondslag voor het recht op aftrek aangevoerde handeling deel uitmaakte van fraude door deze opsteller of door een andere marktdeelnemer die in een eerder stadium van de toeleveringsketen actief was.
De omstandigheid dat de belastingplichtige niet is nagegaan of tussen de op de bouwplaats tewerkgestelde werknemers en de opsteller van de factuur een rechtsverhouding bestond en of deze opsteller deze werknemers had aangemeld, vormt geen objectieve omstandigheid die de conclusie kan wettigen dat de geadresseerde van de factuur wist of behoorde te weten dat hij betrokken was bij fraude ter zake van de belasting over de toegevoegde waarde, wanneer deze geadresseerde niet beschikte over aanwijzingen die het vermoeden staven dat deze opsteller onregelmatigheden begaat of fraude pleegt. Bijgevolg kan het recht op aftrek niet om die reden worden geweigerd, terwijl is voldaan aan de in deze richtlijn gestelde materiële en formele voorwaarden voor uitoefening van dat recht.
Wanneer de belastingdienst concrete aanwijzingen betreffende het bestaan van fraude verstrekt, verzetten richtlijn 2006/112 en het beginsel van fiscale neutraliteit bovendien zich niet ertegen dat de nationale rechter op basis van een algemeen onderzoek van alle omstandigheden van het concrete geval nagaat of de opsteller van de factuur wel degelijk zelf de betrokken handeling heeft verricht. Het recht op aftrek kan evenwel slechts worden geweigerd wanneer de belastingdienst aan de hand van objectieve gegevens heeft aangetoond dat de geadresseerde van de factuur wist of behoorde te weten dat de als grondslag voor het recht op aftrek aangevoerde handeling deel uitmaakte van fraude door deze opsteller of door een andere marktdeelnemer die in een eerder stadium van de toeleveringsketen actief was.
(cf. punten 39, 45, 53, dictum 2-4)
Zaak C-324/11
Gábor Tóth
tegen
Nemzeti Adó- és Vámhivatal Észak-magyarországi Regionális Adó Főigazgatósága
(verzoek van de Legfelsőbb Bíróság om een prejudiciële beslissing)
„Fiscale bepalingen — Btw — Richtlijn 2006/112/EG — Artikel 9 — Begrip ‚belastingplichtige’ — Recht op aftrek — Weigering — Beginsel van fiscale neutraliteit — Opsteller van factuur die in register van eenmansondernemers is geschrapt — Opsteller van factuur die verplichting tot aanmelding van zijn werknemers bij belastingdienst niet nakomt — Verplichting van belastingplichtige om zich te vergewissen van rechtmatig gedrag van opsteller van factuur jegens belastingdienst”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 6 september 2012
Harmonisatie van de belastingwetgeving — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde — Beginsel van fiscale neutraliteit — Aftrek van voorbelasting — Wegering van aftrek van door belastingplichtige aan ondernemer betaalde belasting wegens intrekking van diens beroepskaart en ondanks opstelling, door laatstbedoelde, van factuur met alle verplichte vermeldingen — Ontoelaatbaarheid
(Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 9, lid 1, 213, lid 1, eerste alinea, en 226)
Harmonisatie van de belastingwetgeving — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde — Aftrek van voorbelasting — Weigering van aftrek van door belastingplichtige aan ondernemer betaalde belasting wegens tewerkstelling, door laatstbedoelde, van niet-aangemelde werknemers — Ontoelaatbaarheid — Uitzondering — Fraude bekend bij belastingplichtige — Omvang van bewijslast
(Richtlijn 2006/112 van de Raad)
Richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en het beginsel van fiscale neutraliteit moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat de belastingdienst een belastingplichtige het recht weigert op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde die voldaan of verschuldigd is over voor hem verrichte diensten, alleen op grond dat de vergunning van eenmansondernemer van de opsteller van de factuur is ingetrokken alvorens deze de betrokken diensten heeft verricht of de daarmee overeenstemmende factuur heeft opgesteld, wanneer deze factuur alle door artikel 226 van deze richtlijn vereiste gegevens bevat, inzonderheid die welke noodzakelijk zijn voor de identificatie van de opsteller van deze factuur en van de aard van de verrichte diensten.
Hoewel het begrip „belastingplichtige” van artikel 9, lid 1, van de richtlijn ruim wordt gedefinieerd aan de hand van feitelijke omstandigheden, blijkt uit dat artikel immers niet dat de hoedanigheid van belastingplichtige afhangt van een machtiging of vergunning die de administratie moet verlenen voor de uitoefening van een economische activiteit. Artikel 213, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn bepaalt inderdaad dat iedere belastingplichtige opgave moet doen van het begin, de wijziging en de beëindiging van zijn activiteit als belastingplichtige. Hoewel deze opgave belangrijk is voor de goede werking van het stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, kan zij echter geen bijkomende voorwaarde vormen waaraan moet zijn voldaan opdat een persoon als belastingplichtige in de zin van artikel 9, lid 1, van de richtlijn wordt beschouwd, aangezien dat artikel 213 deel uitmaakt van titel XI, hoofdstuk 2, „Identificatie”, van deze richtlijn.
(cf. punten 30, 31, 34, dictum 1)
Richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzet dat de belastingdienst een belastingplichtige het recht weigert op aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde die voldaan of verschuldigd is over voor hem verrichte diensten op grond dat de opsteller van de factuur voor deze diensten de door hem tewerkgestelde werknemers niet heeft aangemeld, zonder dat deze belastingdienst op basis van objectieve gegevens aantoont dat deze belastingplichtige wist of behoorde te weten dat de als grondslag voor het recht op aftrek aangevoerde handeling deel uitmaakte van fraude door deze opsteller of door een andere marktdeelnemer die in een eerder stadium van de toeleveringsketen actief was.
De omstandigheid dat de belastingplichtige niet is nagegaan of tussen de op de bouwplaats tewerkgestelde werknemers en de opsteller van de factuur een rechtsverhouding bestond en of deze opsteller deze werknemers had aangemeld, vormt geen objectieve omstandigheid die de conclusie kan wettigen dat de geadresseerde van de factuur wist of behoorde te weten dat hij betrokken was bij fraude ter zake van de belasting over de toegevoegde waarde, wanneer deze geadresseerde niet beschikte over aanwijzingen die het vermoeden staven dat deze opsteller onregelmatigheden begaat of fraude pleegt. Bijgevolg kan het recht op aftrek niet om die reden worden geweigerd, terwijl is voldaan aan de in deze richtlijn gestelde materiële en formele voorwaarden voor uitoefening van dat recht.
Wanneer de belastingdienst concrete aanwijzingen betreffende het bestaan van fraude verstrekt, verzetten richtlijn 2006/112 en het beginsel van fiscale neutraliteit bovendien zich niet ertegen dat de nationale rechter op basis van een algemeen onderzoek van alle omstandigheden van het concrete geval nagaat of de opsteller van de factuur wel degelijk zelf de betrokken handeling heeft verricht. Het recht op aftrek kan evenwel slechts worden geweigerd wanneer de belastingdienst aan de hand van objectieve gegevens heeft aangetoond dat de geadresseerde van de factuur wist of behoorde te weten dat de als grondslag voor het recht op aftrek aangevoerde handeling deel uitmaakte van fraude door deze opsteller of door een andere marktdeelnemer die in een eerder stadium van de toeleveringsketen actief was.
(cf. punten 39, 45, 53, dictum 2-4)