Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62011CJ0224

Samenvatting van het arrest

Zaak C-224/11

BGŻ Leasing sp. z o.o.

tegen

Dyrektor Izby Skarbowej w Warszawie

(verzoek van de Naczelny Sąd Administracyjny om een prejudiciële beslissing)

„Btw — Leasingdienst die gepaard gaat met verzekering van geleased goed, die leasinggever afsluit en aan leasingnemer doorberekent — Kwalificatie — Eén enkele samengestelde prestatie of twee onderscheiden prestaties — Vrijstelling — Handeling ter zake van verzekering”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 17 januari 2013

  1. Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Dienstverrichtingen – Handelingen die uit verschillende elementen bestaan – Leasingdienst die gepaard gaat met verzekering van geleased goed – Eén enkele handeling die uit twee onderscheiden prestaties bestaat – Daarvan uitgesloten

    (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 1 en 78)

  2. Harmonisatie van de belastingwetgeving – Omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Vrijstellingen voorzien in de Zesde richtlijn – Vrijstelling voor handelingen ter zake van verzekering en herverzekering – Leasinggever die geleased goed verzekert – Daaronder begrepen

    (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 135, lid 1, sub a)

  1.  Zoals blijkt uit artikel 1, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet voor de toepassing van deze belasting elke prestatie normaal gesproken als onderscheiden en zelfstandig worden beschouwd. Toch moeten in bepaalde omstandigheden verschillende formeel onderscheiden prestaties, die afzonderlijk kunnen worden verricht en zodoende ieder als zodanig tot belastingheffing of tot vrijstelling kunnen leiden, worden beschouwd als één enkele handeling wanneer zij niet zelfstandig zijn. Er is met name sprake van één enkele prestatie wanneer twee of meer elementen of handelingen die de belastingplichtige levert of verricht, zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij objectief gezien één enkele ondeelbare economische prestatie vormen, waarvan splitsing kunstmatig zou zijn. Dat is ook het geval wanneer een element of meerdere elementen moeten worden geacht de hoofdprestatie te vormen, terwijl een of meer andere elementen moeten worden beschouwd als een of meer bijkomende prestaties, die het fiscale lot van de hoofdprestatie delen. Een prestatie wordt met name als bijkomend bij een hoofdprestatie beschouwd wanneer zij voor de klanten geen doel op zich is, maar een middel om optimaal gebruik te kunnen maken van de hoofdprestatie van de dienstverrichter.

    In beginsel is dit niet het geval met de verzekering van een goed dat wordt geleased en met de leasingdienst zelf. Hoewel dankzij de verzekering van het geleasede goed de risico’s die de leasingnemer loopt, normaliter kleiner worden vergeleken met een situatie waarin geen dergelijke verzekering wordt genomen, vloeit deze omstandigheid voort uit de aard zelf van de verzekering. Deze omstandigheid impliceert op zich niet dat deze verzekering bijkomend is bij de leasingdienst waarmee zij samengaat. Hoewel deze verzekering die via de leasinggever aan de leasingnemer wordt verstrekt, het genot van de leasingdienst vergemakkelijkt, vormt zij voor de leasingnemer immers hoofdzakelijk een doel op zich en is zij niet alleen een middel om deze dienst voor hem zo aantrekkelijk mogelijk te maken.

    (cf. punten 29, 30, 41, 42, 48, 50, dictum 1)

  2.  Wanneer de leasinggever het geleasede goed zelf verzekert en de kosten van de verzekering zonder meer aan de leasingnemer doorberekent, vormt een dergelijke handeling een handeling ter zake van verzekering in de zin van artikel 135, lid 1, sub a, van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.

    Een dergelijke verzekeringsverrichting kan immers niet aan de belasting over de toegevoegde waarde worden onderworpen louter op grond dat de kosten van de verzekering zonder meer worden doorberekend overeenkomstig het contractuele beding dat de partijen bij een leasingovereenkomst hebben afgesloten. Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door het feit dat de leasinggever op verzoek van zijn klanten bij een derde de verzekering sluit en vervolgens de door deze derde in rekening gebrachte kosten zonder meer doorberekent. In dergelijke omstandigheden vormt het doorberekende bedrag, voor zover de betrokken verzekeringsverrichting geen wijzigingen ondergaat, in feite de tegenprestatie van deze verzekering en dus moet deze handeling niet aan de belasting over de toegevoegde waarde worden onderworpen.

    (cf. punten 62, 70, dictum 2)

Top

Zaak C-224/11

BGŻ Leasing sp. z o.o.

tegen

Dyrektor Izby Skarbowej w Warszawie

(verzoek van de Naczelny Sąd Administracyjny om een prejudiciële beslissing)

„Btw — Leasingdienst die gepaard gaat met verzekering van geleased goed, die leasinggever afsluit en aan leasingnemer doorberekent — Kwalificatie — Eén enkele samengestelde prestatie of twee onderscheiden prestaties — Vrijstelling — Handeling ter zake van verzekering”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 17 januari 2013

  1. Harmonisatie van de belastingwetgeving — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde — Dienstverrichtingen — Handelingen die uit verschillende elementen bestaan — Leasingdienst die gepaard gaat met verzekering van geleased goed — Eén enkele handeling die uit twee onderscheiden prestaties bestaat — Daarvan uitgesloten

    (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 1 en 78)

  2. Harmonisatie van de belastingwetgeving — Omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde — Vrijstellingen voorzien in de Zesde richtlijn — Vrijstelling voor handelingen ter zake van verzekering en herverzekering — Leasinggever die geleased goed verzekert — Daaronder begrepen

    (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 135, lid 1, sub a)

  1.  Zoals blijkt uit artikel 1, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet voor de toepassing van deze belasting elke prestatie normaal gesproken als onderscheiden en zelfstandig worden beschouwd. Toch moeten in bepaalde omstandigheden verschillende formeel onderscheiden prestaties, die afzonderlijk kunnen worden verricht en zodoende ieder als zodanig tot belastingheffing of tot vrijstelling kunnen leiden, worden beschouwd als één enkele handeling wanneer zij niet zelfstandig zijn. Er is met name sprake van één enkele prestatie wanneer twee of meer elementen of handelingen die de belastingplichtige levert of verricht, zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij objectief gezien één enkele ondeelbare economische prestatie vormen, waarvan splitsing kunstmatig zou zijn. Dat is ook het geval wanneer een element of meerdere elementen moeten worden geacht de hoofdprestatie te vormen, terwijl een of meer andere elementen moeten worden beschouwd als een of meer bijkomende prestaties, die het fiscale lot van de hoofdprestatie delen. Een prestatie wordt met name als bijkomend bij een hoofdprestatie beschouwd wanneer zij voor de klanten geen doel op zich is, maar een middel om optimaal gebruik te kunnen maken van de hoofdprestatie van de dienstverrichter.

    In beginsel is dit niet het geval met de verzekering van een goed dat wordt geleased en met de leasingdienst zelf. Hoewel dankzij de verzekering van het geleasede goed de risico’s die de leasingnemer loopt, normaliter kleiner worden vergeleken met een situatie waarin geen dergelijke verzekering wordt genomen, vloeit deze omstandigheid voort uit de aard zelf van de verzekering. Deze omstandigheid impliceert op zich niet dat deze verzekering bijkomend is bij de leasingdienst waarmee zij samengaat. Hoewel deze verzekering die via de leasinggever aan de leasingnemer wordt verstrekt, het genot van de leasingdienst vergemakkelijkt, vormt zij voor de leasingnemer immers hoofdzakelijk een doel op zich en is zij niet alleen een middel om deze dienst voor hem zo aantrekkelijk mogelijk te maken.

    (cf. punten 29, 30, 41, 42, 48, 50, dictum 1)

  2.  Wanneer de leasinggever het geleasede goed zelf verzekert en de kosten van de verzekering zonder meer aan de leasingnemer doorberekent, vormt een dergelijke handeling een handeling ter zake van verzekering in de zin van artikel 135, lid 1, sub a, van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.

    Een dergelijke verzekeringsverrichting kan immers niet aan de belasting over de toegevoegde waarde worden onderworpen louter op grond dat de kosten van de verzekering zonder meer worden doorberekend overeenkomstig het contractuele beding dat de partijen bij een leasingovereenkomst hebben afgesloten. Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door het feit dat de leasinggever op verzoek van zijn klanten bij een derde de verzekering sluit en vervolgens de door deze derde in rekening gebrachte kosten zonder meer doorberekent. In dergelijke omstandigheden vormt het doorberekende bedrag, voor zover de betrokken verzekeringsverrichting geen wijzigingen ondergaat, in feite de tegenprestatie van deze verzekering en dus moet deze handeling niet aan de belasting over de toegevoegde waarde worden onderworpen.

    (cf. punten 62, 70, dictum 2)

Top