EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62011CJ0089

Samenvatting van het arrest

Zaak C-89/11 P

E.ON Energie AG

tegen

Europese Commissie

„Hogere voorziening — Beroep tot nietigverklaring van beschikking van de Commissie houdende vaststelling van geldboete wegens verbreking van verzegeling — Bewijslast — Onjuiste opvatting van bewijzen — Motiveringsplicht — Bedrag van geldboete — Volledige rechtsmacht — Evenredigheidsbeginsel”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 november 2012

  1. Gerechtelijke procedure – Mondelinge behandeling – Heropening – Verplichting om mondelinge behandeling te heropenen om partijen in staat te stellen opmerkingen te maken over rechtspunten die in conclusie van advocaat-generaal ter sprake zijn gekomen – Geen

    (Art. 252, tweede alinea, VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 61)

  2. Hogere voorziening – Middelen – Onjuiste beoordeling van feiten – Niet-ontvankelijkheid – Toetsing door het Hof van beoordeling van bewijs – Uitgesloten, behoudens geval van onjuiste opvatting – Juridische kwalificatie van feiten – Ontvankelijkheid

    (Art. 256, lid 1, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

  3. Recht van de Europese Unie – Beginselen – Grondrechten – Vermoeden van onschuld – Mededingingsprocedure – Toepasselijkheid

    (Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 48, lid 1)

  4. Mededinging – Administratieve procedure – Beschikking van de Commissie houdende vaststelling van inbreuk bestaande in sluiting van mededinging verstorende overeenkomst – Beschikking gebaseerd op afdoende bewijzen van bestaan van inbreuk – Bewijslast van ondernemingen die bestaan van inbreuk betwisten

    (Art. 81 EG en 82 EG)

  5. Hogere voorziening – Middelen – Gebrek aan samenhang in redenering van het Gerecht bij toepassing van het Unierecht inzake bewijslast – Ontvankelijkheid

    (Art. 256, lid 1, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

  6. Hogere voorziening – Middelen – Loutere herhaling van voor het Gerecht aangevoerde middelen en argumenten – Ontbreken van aanwijzing van gestelde onjuiste rechtsopvatting – Niet-ontvankelijkheid – Bestrijding van door het Gerecht verrichte uitlegging of toepassing van het Unierecht – Ontvankelijkheid

    (Art. 256, lid 1, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 112, lid 1, sub c)

  7. Gerechtelijke procedure – Maatregelen van instructie – Beoordelingsbevoegdheid van het Gerecht

    (Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 65 en 66)

  8. Hogere voorziening – Bevoegdheid van het Hof – Betwisting, op grond van billijkheidsoverwegingen, van door het Gerecht verrichte beoordeling van bedrag van geldboeten die aan ondernemingen wegens inbreuk op mededingingsregels van Verdrag zijn – Daarvan uitgesloten – Betwisting van die beoordeling om redenen die verband houden met schending van evenredigheidsbeginsel – Toelaatbaarheid

    (Artikel 261 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 31)

  9. Mededinging – Geldboeten – Voorwaarden voor oplegging van geldboeten door de Commissie – Opzettelijk of uit onachtzaamheid begane inbreuk – Verbreking van verzegeling – Zware inbreuk naar aard

    (Verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 20, lid 2, sub d, en 23, lid 1, sub e)

  10. Mededinging – Geldboeten – Voorwaarden voor oplegging van geldboeten door de Commissie – Opzettelijk of uit onachtzaamheid begane inbreuk – Verbreking van verzegeling – Noodzaak om afschrikkende werking van geldboete te garanderen

    (Verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 1, sub e, en 2)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 61, 62)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 64, 65, 96, 100, 101, 106, 115)

  3.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 72, 73)

  4.  Wanneer de Commissie er bij de vaststelling van een inbreuk op de mededingingsregels van uitgaat dat de vastgestelde feiten hun verklaring alleen kunnen vinden in een de mededinging verstorende gedragsafstemming, zal de rechter van de Unie de betrokken beschikking nietig verklaren wanneer de ondernemingen in kwestie argumenten aandragen die een ander licht werpen op de door de Commissie vastgestelde feiten en dus een andere aannemelijke verklaring voor de feiten mogelijk maken dan die van de Commissie, dat sprake is van een inbreuk. In dat geval heeft de Commissie namelijk niet aangetoond dat een inbreuk op het mededingingsrecht is gepleegd.

    Wanneer de Commissie erin is geslaagd te bewijzen dat een onderneming heeft deelgenomen aan bijeenkomsten die de mededinging duidelijk beperken, staat het echter aan die onderneming een andere verklaring voor de inhoud van die bijeenkomsten te geven. Daarmee wordt de bewijslast niet op ongeoorloofde wijze omgekeerd noch het vermoeden van onschuld geschonden.

    Evenzo kan, indien de Commissie zich baseert op bewijs dat in beginsel toereikend is om het bestaan van de inbreuk aan te tonen, de enkele verwijzing door de betrokken onderneming naar het mogelijkerwijs voorvallen van een omstandigheid die de bewijskracht van dit bewijs kan aantasten, niet ertoe leiden dat de Commissie het tegenbewijs moet leveren dat deze omstandigheid de bewijskracht van dit bewijs niet kon aantasten. De betrokken onderneming moet integendeel rechtens genoegzaam bewijzen dat de door haar aangevoerde omstandigheid zich heeft voorgedaan en dat deze omstandigheid afbreuk doet aan de bewijskracht van het bewijs waarop de Commissie zich baseert, tenzij een dergelijk bewijs niet kan worden geleverd ten gevolge van het gedrag van de Commissie zelf.

    (cf. punten 74-76)

  5.  Voor zover de rekwirant met zijn hogere voorziening betoogt dat er sprake is van tegenstrijdigheid tussen een in een arrest van het Gerecht geformuleerde rechtsregel en de manier waarop deze regel in datzelfde arrest is toegepast, en daarmee dus de samenhang aan de orde stelt van de redenering die het Gerecht bij de toepassing van het Unierecht inzake de bewijslast heeft gevolgd, werpt hij een rechtsvraag op over de toepassing van het Unierecht door het Gerecht. Een dergelijk middel is bijgevolg ontvankelijk.

    (cf. punt 84)

  6.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 112, 113)

  7.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 115, 135)

  8.  Overeenkomstig artikel 261 VWEU en artikel 31 van verordening nr. 1/2003 beschikt het Gerecht over volledige rechtsmacht wat de door de Commissie vastgestelde geldboeten betreft. Naast het eenvoudige wettigheidstoezicht op deze geldboeten is het Gerecht bijgevolg ook bevoegd om zijn beoordeling in de plaats te stellen van die van de Commissie en dus om de opgelegde boete of dwangsom in te trekken, te verlagen of te verhogen.

    Daarentegen staat het niet aan het Hof, wanneer het zich in hogere voorziening uitspreekt over rechtsvragen, zijn oordeel uit billijkheidsoverwegingen in de plaats te stellen van dat van het Gerecht, dat zich in de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht heeft uitgesproken over het bedrag van de geldboeten die aan ondernemingen wegens schending van het Unierecht zijn opgelegd. Zo kan het Hof slechts vaststellen dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting doordat het bedrag van de geldboete onaangepast is, voor zover het van oordeel is dat de hoogte van de geldboete niet alleen onaangepast is, maar ook zodanig overdreven dat de geldboete onevenredig is.

    (cf. punten 123-126)

  9.  In een procedure wegens inbreuk op de mededingingsregels van de Unie is het voor de vaststelling van verbreking van verzegeling niet van belang of iemand het verzegelde lokaal daadwerkelijk heeft betreden. Het doel van de artikelen 20, lid 2, sub d, en 23, lid 1, sub e, van verordening nr. 1/2003 bestaat namelijk erin inspecties te vrijwaren voor de dreiging die uitgaat van het enkele feit dat de verzegeling is verbroken, wat de vraag doet rijzen of de bewijzen die zich in het verzegelde lokaal bevinden, nog wel ongeschonden zijn. Verbreking van verzegeling is naar de aard ervan een zeer zware inbreuk en het betoog dat de deur van het betrokken lokaal niet is geopend, wijzigt deze beoordeling niet.

    (cf. punten 128, 129)

  10.  De Commissie kan, wanneer zij een inbreuk op de materiële regels van de artikelen 81 EG en 82 EG vaststelt, krachtens artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003 een geldboete opleggen ter hoogte van 10 % van de totale omzet die de betrokken onderneming in het voorafgaande boekjaar heeft behaald. Een onderneming die inspecties van de Commissie dwarsboomt door zegels te verbreken die deze laatste heeft aangebracht om te garanderen dat alle documenten tijdens de duur van de inspectie ongeschonden blijven, zou aan die sanctie kunnen ontsnappen door bewijzen die de Commissie heeft verzameld, te laten verdwijnen en moet bijgevolg door de hoogte van de op grond van artikel 23, lid 1, van verordening nr. 1/2003 vastgestelde geldboete worden ontmoedigd zich aan dergelijke kwalijke praktijken schuldig te maken. Zodra wordt vastgesteld dat een verzegeling is verbroken, kan namelijk niet worden uitgesloten dat dergelijke praktijken hebben plaatsgevonden.

    (cf. punt 132)

Top

Zaak C-89/11 P

E.ON Energie AG

tegen

Europese Commissie

„Hogere voorziening — Beroep tot nietigverklaring van beschikking van de Commissie houdende vaststelling van geldboete wegens verbreking van verzegeling — Bewijslast — Onjuiste opvatting van bewijzen — Motiveringsplicht — Bedrag van geldboete — Volledige rechtsmacht — Evenredigheidsbeginsel”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 november 2012

  1. Gerechtelijke procedure — Mondelinge behandeling — Heropening — Verplichting om mondelinge behandeling te heropenen om partijen in staat te stellen opmerkingen te maken over rechtspunten die in conclusie van advocaat-generaal ter sprake zijn gekomen — Geen

    (Art. 252, tweede alinea, VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 61)

  2. Hogere voorziening — Middelen — Onjuiste beoordeling van feiten — Niet-ontvankelijkheid — Toetsing door het Hof van beoordeling van bewijs — Uitgesloten, behoudens geval van onjuiste opvatting — Juridische kwalificatie van feiten — Ontvankelijkheid

    (Art. 256, lid 1, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

  3. Recht van de Europese Unie — Beginselen — Grondrechten — Vermoeden van onschuld — Mededingingsprocedure — Toepasselijkheid

    (Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 48, lid 1)

  4. Mededinging — Administratieve procedure — Beschikking van de Commissie houdende vaststelling van inbreuk bestaande in sluiting van mededinging verstorende overeenkomst — Beschikking gebaseerd op afdoende bewijzen van bestaan van inbreuk — Bewijslast van ondernemingen die bestaan van inbreuk betwisten

    (Art. 81 EG en 82 EG)

  5. Hogere voorziening — Middelen — Gebrek aan samenhang in redenering van het Gerecht bij toepassing van het Unierecht inzake bewijslast — Ontvankelijkheid

    (Art. 256, lid 1, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

  6. Hogere voorziening — Middelen — Loutere herhaling van voor het Gerecht aangevoerde middelen en argumenten — Ontbreken van aanwijzing van gestelde onjuiste rechtsopvatting — Niet-ontvankelijkheid — Bestrijding van door het Gerecht verrichte uitlegging of toepassing van het Unierecht — Ontvankelijkheid

    (Art. 256, lid 1, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 112, lid 1, sub c)

  7. Gerechtelijke procedure — Maatregelen van instructie — Beoordelingsbevoegdheid van het Gerecht

    (Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 65 en 66)

  8. Hogere voorziening — Bevoegdheid van het Hof — Betwisting, op grond van billijkheidsoverwegingen, van door het Gerecht verrichte beoordeling van bedrag van geldboeten die aan ondernemingen wegens inbreuk op mededingingsregels van Verdrag zijn — Daarvan uitgesloten — Betwisting van die beoordeling om redenen die verband houden met schending van evenredigheidsbeginsel — Toelaatbaarheid

    (Artikel 261 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 31)

  9. Mededinging — Geldboeten — Voorwaarden voor oplegging van geldboeten door de Commissie — Opzettelijk of uit onachtzaamheid begane inbreuk — Verbreking van verzegeling — Zware inbreuk naar aard

    (Verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 20, lid 2, sub d, en 23, lid 1, sub e)

  10. Mededinging — Geldboeten — Voorwaarden voor oplegging van geldboeten door de Commissie — Opzettelijk of uit onachtzaamheid begane inbreuk — Verbreking van verzegeling — Noodzaak om afschrikkende werking van geldboete te garanderen

    (Verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 1, sub e, en 2)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 61, 62)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 64, 65, 96, 100, 101, 106, 115)

  3.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 72, 73)

  4.  Wanneer de Commissie er bij de vaststelling van een inbreuk op de mededingingsregels van uitgaat dat de vastgestelde feiten hun verklaring alleen kunnen vinden in een de mededinging verstorende gedragsafstemming, zal de rechter van de Unie de betrokken beschikking nietig verklaren wanneer de ondernemingen in kwestie argumenten aandragen die een ander licht werpen op de door de Commissie vastgestelde feiten en dus een andere aannemelijke verklaring voor de feiten mogelijk maken dan die van de Commissie, dat sprake is van een inbreuk. In dat geval heeft de Commissie namelijk niet aangetoond dat een inbreuk op het mededingingsrecht is gepleegd.

    Wanneer de Commissie erin is geslaagd te bewijzen dat een onderneming heeft deelgenomen aan bijeenkomsten die de mededinging duidelijk beperken, staat het echter aan die onderneming een andere verklaring voor de inhoud van die bijeenkomsten te geven. Daarmee wordt de bewijslast niet op ongeoorloofde wijze omgekeerd noch het vermoeden van onschuld geschonden.

    Evenzo kan, indien de Commissie zich baseert op bewijs dat in beginsel toereikend is om het bestaan van de inbreuk aan te tonen, de enkele verwijzing door de betrokken onderneming naar het mogelijkerwijs voorvallen van een omstandigheid die de bewijskracht van dit bewijs kan aantasten, niet ertoe leiden dat de Commissie het tegenbewijs moet leveren dat deze omstandigheid de bewijskracht van dit bewijs niet kon aantasten. De betrokken onderneming moet integendeel rechtens genoegzaam bewijzen dat de door haar aangevoerde omstandigheid zich heeft voorgedaan en dat deze omstandigheid afbreuk doet aan de bewijskracht van het bewijs waarop de Commissie zich baseert, tenzij een dergelijk bewijs niet kan worden geleverd ten gevolge van het gedrag van de Commissie zelf.

    (cf. punten 74-76)

  5.  Voor zover de rekwirant met zijn hogere voorziening betoogt dat er sprake is van tegenstrijdigheid tussen een in een arrest van het Gerecht geformuleerde rechtsregel en de manier waarop deze regel in datzelfde arrest is toegepast, en daarmee dus de samenhang aan de orde stelt van de redenering die het Gerecht bij de toepassing van het Unierecht inzake de bewijslast heeft gevolgd, werpt hij een rechtsvraag op over de toepassing van het Unierecht door het Gerecht. Een dergelijk middel is bijgevolg ontvankelijk.

    (cf. punt 84)

  6.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 112, 113)

  7.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 115, 135)

  8.  Overeenkomstig artikel 261 VWEU en artikel 31 van verordening nr. 1/2003 beschikt het Gerecht over volledige rechtsmacht wat de door de Commissie vastgestelde geldboeten betreft. Naast het eenvoudige wettigheidstoezicht op deze geldboeten is het Gerecht bijgevolg ook bevoegd om zijn beoordeling in de plaats te stellen van die van de Commissie en dus om de opgelegde boete of dwangsom in te trekken, te verlagen of te verhogen.

    Daarentegen staat het niet aan het Hof, wanneer het zich in hogere voorziening uitspreekt over rechtsvragen, zijn oordeel uit billijkheidsoverwegingen in de plaats te stellen van dat van het Gerecht, dat zich in de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht heeft uitgesproken over het bedrag van de geldboeten die aan ondernemingen wegens schending van het Unierecht zijn opgelegd. Zo kan het Hof slechts vaststellen dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting doordat het bedrag van de geldboete onaangepast is, voor zover het van oordeel is dat de hoogte van de geldboete niet alleen onaangepast is, maar ook zodanig overdreven dat de geldboete onevenredig is.

    (cf. punten 123-126)

  9.  In een procedure wegens inbreuk op de mededingingsregels van de Unie is het voor de vaststelling van verbreking van verzegeling niet van belang of iemand het verzegelde lokaal daadwerkelijk heeft betreden. Het doel van de artikelen 20, lid 2, sub d, en 23, lid 1, sub e, van verordening nr. 1/2003 bestaat namelijk erin inspecties te vrijwaren voor de dreiging die uitgaat van het enkele feit dat de verzegeling is verbroken, wat de vraag doet rijzen of de bewijzen die zich in het verzegelde lokaal bevinden, nog wel ongeschonden zijn. Verbreking van verzegeling is naar de aard ervan een zeer zware inbreuk en het betoog dat de deur van het betrokken lokaal niet is geopend, wijzigt deze beoordeling niet.

    (cf. punten 128, 129)

  10.  De Commissie kan, wanneer zij een inbreuk op de materiële regels van de artikelen 81 EG en 82 EG vaststelt, krachtens artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003 een geldboete opleggen ter hoogte van 10 % van de totale omzet die de betrokken onderneming in het voorafgaande boekjaar heeft behaald. Een onderneming die inspecties van de Commissie dwarsboomt door zegels te verbreken die deze laatste heeft aangebracht om te garanderen dat alle documenten tijdens de duur van de inspectie ongeschonden blijven, zou aan die sanctie kunnen ontsnappen door bewijzen die de Commissie heeft verzameld, te laten verdwijnen en moet bijgevolg door de hoogte van de op grond van artikel 23, lid 1, van verordening nr. 1/2003 vastgestelde geldboete worden ontmoedigd zich aan dergelijke kwalijke praktijken schuldig te maken. Zodra wordt vastgesteld dat een verzegeling is verbroken, kan namelijk niet worden uitgesloten dat dergelijke praktijken hebben plaatsgevonden.

    (cf. punt 132)

Top