Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62010CJ0280

    Samenvatting van het arrest

    Zaak C-280/10

    Kopalnia Odkrywkowa Polski Trawertyn P. Granatowicz, M. Wąsiewicz spółka jawna

    tegen

    Dyrektor Izby Skarbowej w Poznaniu

    (verzoek van de Naczelny Sąd Administracyjny om een prejudiciële beslissing)

    „BTW — Richtlijn 2006/112/EG — Artikelen 9, 168, 169 en 178 — Aftrek van voorbelasting over ter verwezenlijking van voorgenomen economische activiteit verrichte handelingen — Aankoop van terrein door vennoten van vennootschap — Facturen uitgeschreven vóór inschrijving van vennootschap die aftrek vraagt”

    Samenvatting van het arrest

    1. Fiscale bepalingen — Harmonisatie van wetgevingen — Omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde — Aftrek van voorbelasting — Ontstaan en omvang van recht op aftrek — Investeringsuitgaven die vennoten hebben gedaan tot oprichting en ten behoeve van nog niet ingeschreven vennootschap

      (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 9, 168 en 169)

    2. Fiscale bepalingen — Harmonisatie van wetgevingen — Omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde — Aftrek van voorbelasting — Verplichtingen van belastingplichtige — Bezit van factuur met bepaalde vermeldingen

      (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 168 en 178, sub a)

    1.  De artikelen 9, 168 en 169 van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling die zowel de vennoten van een vennootschap als die vennootschap zelf de mogelijkheid ontzegt een recht te doen gelden op aftrek van de voorbelasting over investeringsuitgaven die de vennoten hebben gedaan vóór de oprichting en inschrijving van die vennootschap, ten behoeve van de vennootschap en met het oog op de economische activiteit ervan.

      Deze vennoten kunnen immers worden beschouwd als belastingplichtigen voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde en hebben dus, in beginsel, recht op aftrek van de voorbelasting. Aangezien krachtens de nationale wettelijke regeling deze vennoten zich niet op door de vennootschap gestelde belastbare handelingen kunnen beroepen om de kosten af te trekken van de belasting over de toegevoegde waarde over hun investeringen ten behoeve van de vennootschap en met het oog op de activiteit daarvan, moet aan de vennootschap ter verzekering van de neutraliteit van de belastingdruk de mogelijkheid worden geboden die investeringen in aanmerking te nemen voor de aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde.

      (cf. punten 31, 35, 38, dictum 1)

    2.  De artikelen 168 en 178, sub a, van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling waarvan de toepassing tot gevolg heeft dat een vennootschap de voorbelasting niet kan aftrekken wanneer de factuur, die was opgesteld vóór de inschrijving en identificatie van die vennootschap voor btw-doeleinden, is uitgeschreven op naam van de vennoten van die vennootschap, terwijl aan de materiële voorwaarden van dat artikel 168, sub a, lijkt te zijn voldaan, zodat die vennootschap de belasting over de toegevoegde waarde kan aftrekken en de noodzakelijke gegevens om een betrouwbare en doeltreffende inning van de belasting te verzekeren, voorhanden zijn.

      Aangezien de onmogelijkheid voor een dergelijke vennootschap om haar recht op aftrek uit te oefenen, wordt veroorzaakt door de omstandigheid dat op de datum van uitgifte van de factuur die vennootschap nog niet was ingeschreven of geïdentificeerd voor btw-doeleinden en de factuur bijgevolg was opgesteld op naam van de vennoten, terwijl de personen die de voorbelasting hebben moeten voldoen dezelfde zijn die ook de vennootschap vormen, betreft het een onmogelijkheid die voortvloeit uit een louter formele verplichting. Het voldoen aan een dergelijke voorwaarde kan niet worden verlangd indien die eis tot gevolg heeft dat de uitoefening van het recht op aftrek wordt verhinderd en aldus wordt afgedaan aan de neutraliteit van de belasting over de toegevoegde waarde.

      (cf. punten 44-46, 49-50, dictum 2)

    Top

    Zaak C-280/10

    Kopalnia Odkrywkowa Polski Trawertyn P. Granatowicz, M. Wąsiewicz spółka jawna

    tegen

    Dyrektor Izby Skarbowej w Poznaniu

    (verzoek van de Naczelny Sąd Administracyjny om een prejudiciële beslissing)

    „BTW — Richtlijn 2006/112/EG — Artikelen 9, 168, 169 en 178 — Aftrek van voorbelasting over ter verwezenlijking van voorgenomen economische activiteit verrichte handelingen — Aankoop van terrein door vennoten van vennootschap — Facturen uitgeschreven vóór inschrijving van vennootschap die aftrek vraagt”

    Samenvatting van het arrest

    1. Fiscale bepalingen – Harmonisatie van wetgevingen – Omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Aftrek van voorbelasting – Ontstaan en omvang van recht op aftrek – Investeringsuitgaven die vennoten hebben gedaan tot oprichting en ten behoeve van nog niet ingeschreven vennootschap

      (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 9, 168 en 169)

    2. Fiscale bepalingen – Harmonisatie van wetgevingen – Omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Aftrek van voorbelasting – Verplichtingen van belastingplichtige – Bezit van factuur met bepaalde vermeldingen

      (Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 168 en 178, sub a)

    1.  De artikelen 9, 168 en 169 van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling die zowel de vennoten van een vennootschap als die vennootschap zelf de mogelijkheid ontzegt een recht te doen gelden op aftrek van de voorbelasting over investeringsuitgaven die de vennoten hebben gedaan vóór de oprichting en inschrijving van die vennootschap, ten behoeve van de vennootschap en met het oog op de economische activiteit ervan.

      Deze vennoten kunnen immers worden beschouwd als belastingplichtigen voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde en hebben dus, in beginsel, recht op aftrek van de voorbelasting. Aangezien krachtens de nationale wettelijke regeling deze vennoten zich niet op door de vennootschap gestelde belastbare handelingen kunnen beroepen om de kosten af te trekken van de belasting over de toegevoegde waarde over hun investeringen ten behoeve van de vennootschap en met het oog op de activiteit daarvan, moet aan de vennootschap ter verzekering van de neutraliteit van de belastingdruk de mogelijkheid worden geboden die investeringen in aanmerking te nemen voor de aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde.

      (cf. punten 31, 35, 38, dictum 1)

    2.  De artikelen 168 en 178, sub a, van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling waarvan de toepassing tot gevolg heeft dat een vennootschap de voorbelasting niet kan aftrekken wanneer de factuur, die was opgesteld vóór de inschrijving en identificatie van die vennootschap voor btw-doeleinden, is uitgeschreven op naam van de vennoten van die vennootschap, terwijl aan de materiële voorwaarden van dat artikel 168, sub a, lijkt te zijn voldaan, zodat die vennootschap de belasting over de toegevoegde waarde kan aftrekken en de noodzakelijke gegevens om een betrouwbare en doeltreffende inning van de belasting te verzekeren, voorhanden zijn.

      Aangezien de onmogelijkheid voor een dergelijke vennootschap om haar recht op aftrek uit te oefenen, wordt veroorzaakt door de omstandigheid dat op de datum van uitgifte van de factuur die vennootschap nog niet was ingeschreven of geïdentificeerd voor btw-doeleinden en de factuur bijgevolg was opgesteld op naam van de vennoten, terwijl de personen die de voorbelasting hebben moeten voldoen dezelfde zijn die ook de vennootschap vormen, betreft het een onmogelijkheid die voortvloeit uit een louter formele verplichting. Het voldoen aan een dergelijke voorwaarde kan niet worden verlangd indien die eis tot gevolg heeft dat de uitoefening van het recht op aftrek wordt verhinderd en aldus wordt afgedaan aan de neutraliteit van de belasting over de toegevoegde waarde.

      (cf. punten 44-46, 49-50, dictum 2)

    Top