Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62010CJ0213

    Samenvatting van het arrest

    Zaak C-213/10

    F-Tex SIA

    tegen

    Lietuvos-Anglijos UAB „Jadecloud-Vilma”

    (verzoek van de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas om een prejudiciële beslissing)

    „Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EG) nr. 1346/2000 — Artikel 3, lid 1 — Begrip met een insolventieprocedure verbonden vordering die er nauw mee samenhangt — Verordening (EG) nr. 44/2001 — Artikel 1, lid 1 en lid 2, sub b — Begrippen burgerlijke en handelszaken en faillissement — Vordering op grond van door curator gecedeerd recht om nietigheid in te roepen”

    Samenvatting van het arrest

    Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 44/2001 – Werkingssfeer – Burgerlijke en handelszaken – Begrip

    (Verordeningen van de Raad nr. 1346/2000 en nr. 44/2001, art. 1, lid 1 en lid 2, sub b)

    Artikel 1, lid 1, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat de vordering die door een verzoeker tegen een derde wordt ingesteld op basis van een door de curator in een insolventieprocedure gecedeerde vordering met als voorwerp het recht om de nietigheid van handelingen in te roepen dat die curator heeft krachtens de op die procedure toepasselijke nationale wettelijke regeling, onder het begrip burgerlijke en handelszaken in de zin van die bepaling valt.

    Artikel 1, lid 2, sub b, van verordening nr. 44/2001 sluit van het toepassingsgebied van die verordening immers slechts vorderingen uit die rechtstreeks voortvloeien uit een insolventieprocedure en daarmee nauw samenhangen, aangezien dergelijke vorderingen onder het toepassingsgebied van verordening nr. 1346/2000 betreffende insolventieprocedures vallen. Deze kenmerken komen niet voor in een geval waarin het recht waarop de verzoeker zijn vordering baseert, weliswaar verband houdt met de insolventie van de schuldenaar, voor zover het zijn oorsprong vindt in het recht om de nietigheid in te roepen dat de nationale insolventiewet aan de curator toekent, maar de uitoefening van het door de cessionaris verkregen recht aan andere regels is onderworpen dan de regels die van toepassing zijn in het kader van een insolventieprocedure.

    Van dergelijke andere regels is sprake wanneer de cessionaris om te beginnen vrij kan kiezen of hij het gecedeerde vorderingsrecht uitoefent en de cessionaris voorts in zijn eigen belang en ten eigen bate handelt wanneer hij besluit zijn vorderingsrecht uit te oefenen. Net als het vorderingsrecht dat aan de grondslag ligt van zijn verzoek, vloeit de opbrengst van de vordering die hij instelt, in zijn persoonlijke vermogen. Zijn vordering heeft dus andere gevolgen dan het inroepen van de nietigheid van handelingen door de curator, dat ertoe strekt het actief van de onderneming waartegen de insolventieprocedure loopt, te doen toenemen.

    Daarnaast verschillen de toepasselijke regels in een dergelijk geval ook van de regels die van toepassing zijn bij een insolventieprocedure, als de beëindiging van die procedure geen gevolgen heeft voor de uitoefening door de cessionaris van het door hem verkregen recht om nietigheid in te roepen en de cessionaris dat recht kan uitoefenen na de beëindiging van de insolventieprocedure.

    (cf. punten 29, 40, 42-44, 46, 49 en dictum)

    Top

    Zaak C-213/10

    F-Tex SIA

    tegen

    Lietuvos-Anglijos UAB „Jadecloud-Vilma”

    (verzoek van de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas om een prejudiciële beslissing)

    „Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EG) nr. 1346/2000 — Artikel 3, lid 1 — Begrip met een insolventieprocedure verbonden vordering die er nauw mee samenhangt — Verordening (EG) nr. 44/2001 — Artikel 1, lid 1 en lid 2, sub b — Begrippen burgerlijke en handelszaken en faillissement — Vordering op grond van door curator gecedeerd recht om nietigheid in te roepen”

    Samenvatting van het arrest

    Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken — Verordening nr. 44/2001 — Werkingssfeer — Burgerlijke en handelszaken — Begrip

    (Verordeningen van de Raad nr. 1346/2000 en nr. 44/2001, art. 1, lid 1 en lid 2, sub b)

    Artikel 1, lid 1, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat de vordering die door een verzoeker tegen een derde wordt ingesteld op basis van een door de curator in een insolventieprocedure gecedeerde vordering met als voorwerp het recht om de nietigheid van handelingen in te roepen dat die curator heeft krachtens de op die procedure toepasselijke nationale wettelijke regeling, onder het begrip burgerlijke en handelszaken in de zin van die bepaling valt.

    Artikel 1, lid 2, sub b, van verordening nr. 44/2001 sluit van het toepassingsgebied van die verordening immers slechts vorderingen uit die rechtstreeks voortvloeien uit een insolventieprocedure en daarmee nauw samenhangen, aangezien dergelijke vorderingen onder het toepassingsgebied van verordening nr. 1346/2000 betreffende insolventieprocedures vallen. Deze kenmerken komen niet voor in een geval waarin het recht waarop de verzoeker zijn vordering baseert, weliswaar verband houdt met de insolventie van de schuldenaar, voor zover het zijn oorsprong vindt in het recht om de nietigheid in te roepen dat de nationale insolventiewet aan de curator toekent, maar de uitoefening van het door de cessionaris verkregen recht aan andere regels is onderworpen dan de regels die van toepassing zijn in het kader van een insolventieprocedure.

    Van dergelijke andere regels is sprake wanneer de cessionaris om te beginnen vrij kan kiezen of hij het gecedeerde vorderingsrecht uitoefent en de cessionaris voorts in zijn eigen belang en ten eigen bate handelt wanneer hij besluit zijn vorderingsrecht uit te oefenen. Net als het vorderingsrecht dat aan de grondslag ligt van zijn verzoek, vloeit de opbrengst van de vordering die hij instelt, in zijn persoonlijke vermogen. Zijn vordering heeft dus andere gevolgen dan het inroepen van de nietigheid van handelingen door de curator, dat ertoe strekt het actief van de onderneming waartegen de insolventieprocedure loopt, te doen toenemen.

    Daarnaast verschillen de toepasselijke regels in een dergelijk geval ook van de regels die van toepassing zijn bij een insolventieprocedure, als de beëindiging van die procedure geen gevolgen heeft voor de uitoefening door de cessionaris van het door hem verkregen recht om nietigheid in te roepen en de cessionaris dat recht kan uitoefenen na de beëindiging van de insolventieprocedure.

    (cf. punten 29, 40, 42-44, 46, 49 en dictum)

    Top