EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62010CJ0188

Samenvatting van het arrest

Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1. Prejudiciële vragen – Voorlegging aan Hof – Bevoegdheid van Hof – Toetsing van geldigheid van handeling van Unie – Nationale rechter voor wie ongrondwettigheid van nationale regeling tot uitvoering van richtlijn wordt uitgevoerd – Verplichting om zich tot Hof van Justitie te wenden alvorens grondwettigheid van die regeling incidenteel te toetsen – Omvang

(Art. 267 VWEU)

2. Prejudiciële vragen – Voorlegging aan Hof – Bevoegdheden van nationale rechterlijke instanties – Onderzoek van overeenstemming van nationale regeling met zowel recht van Unie als nationale grondwet – Nationale regeling die voorziet in voorrang van incidentele procedure van grondwettigheidstoetsing – Toelaatbaarheid – Voorwaarden

(Art. 267 VWEU)

3. Grenscontroles, asiel en immigratie – Communautaire code betreffende overschrijding van grenzen – Afschaffing van controle aan binnengrenzen – Controles binnen grondgebied

(Art. 67 VWEU; verordening nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad, art. 20 en 21)

Samenvatting

1. De voorrang van een incidentele procedure van toetsing van de grondwettigheid van een nationale wet die zich inhoudelijk ertoe beperkt, de dwingende bepalingen van een richtlijn van de Unie in nationaal recht om te zetten, kan geen afbreuk doen aan de exclusieve bevoegdheid van het Hof van Justitie om de ongeldigheid van een handeling van de Unie, met name van een richtlijn, vast te stellen, aangezien die bevoegdheid ertoe strekt de rechtszekerheid te waarborgen door het verzekeren van de uniforme toepassing van het recht van de Unie.

Voor zover de voorrang van een dergelijke procedure leidt tot de intrekking, wegens strijdigheid met de nationale grondwet, van een nationale wet die niet meer doet dan de dwingende bepalingen van een richtlijn van de Unie in nationaal recht omzetten, kan het Hof namelijk in de praktijk de mogelijkheid worden ontnomen om op verzoek van de feitenrechters van de betrokken lidstaat de geldigheid van die richtlijn te toetsen aan dezelfde eisen van het primaire recht, in het bijzonder de bij het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende rechten, waaraan artikel 6 VEU dezelfde rechtswaarde toekent als die welke de Verdragen toekomt.

Alvorens in een incidentele procedure de grondwettigheid van een wet die louter ziet op de omzetting in nationaal recht van de dwingende bepalingen van een richtlijn van de Unie, kan worden getoetst aan dezelfde gronden als die waarop de geldigheid van de richtlijn ter discussie staat, moeten de nationale rechters waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet meer vatbaar zijn voor hoger beroep, in beginsel conform artikel 267, derde alinea, VWEU het Hof van Justitie een vraag stellen over de geldigheid van die richtlijn en daarna de gevolgen trekken die uit het prejudiciële arrest van het Hof voortvloeien, tenzij de rechter die de incidentele grondwettigheidstoetsing heeft ingeleid, deze vraag op grond van de tweede alinea van dat artikel zelf aan het Hof van Justitie heeft voorgelegd. In het geval van een nationale omzettingswet met een dergelijke inhoud is de vraag naar de geldigheid van de richtlijn, gelet op de verplichting om deze in nationaal recht om te zetten, immers een prealabele vraag. Verder kan het feit dat de nationale rechters aan een strikte termijn inzake de duur van het onderzoek zijn gebonden, niet in de weg staan aan de indiening van een verzoek om een prejudiciële beslissing over de geldigheid van de betrokken richtlijn.

(cf. punten 54‑56)

2. Artikel 267 VWEU verzet zich tegen een wettelijke regeling van een lidstaat die een incidentele procedure van toetsing van de grondwettigheid van de nationale wetten invoert, voor zover de voorrang van deze procedure ertoe leidt dat geen van de andere nationale rechters, noch vóór de toezending van een grondwettigheidsvraag aan de nationale rechter die met de toetsing van de grondwettigheid van de wetten is belast, noch, in voorkomend geval, na de beslissing van deze rechter over die vraag, gebruik kan maken van zijn bevoegdheid om zich met prejudiciële vragen tot het Hof te wenden dan wel zijn verplichting daartoe kan nakomen.

Daarentegen verzet artikel 267 VWEU zich niet tegen een dergelijke nationale wettelijke regeling, voor zover de andere nationale rechters vrij blijven,

- op elk ogenblik in de procedure dat zij passend oordelen – ook na de incidentele procedure van grondwettigheidstoetsing –, het Hof alle prejudiciële vragen voor te leggen die zij noodzakelijk achten,

- alle maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om de voorlopige rechterlijke bescherming van de door de rechtsorde van de Unie verleende rechten te verzekeren, en

- na een dergelijke incidentele procedure de betrokken nationale wettelijke bepaling buiten toepassing te laten indien zij die in strijd met het recht van de Unie achten.

Het staat aan de verwijzende rechter, na te gaan of een nationale wettelijke regeling tot instelling van een incidentele procedure van grondwettigheidstoetsing in overeenstemming met deze eisen van het recht van de Unie kan worden uitgelegd.

(cf. punt 57, dictum 1)

3. Artikel 67, lid 2, VWEU en de artikelen 20 en 21 van verordening nr. 562/2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode), verzetten zich tegen een nationale wettelijke regeling waarbij aan de politieautoriteiten van de betrokken lidstaat de bevoegdheid wordt verleend om uitsluitend binnen een 20 kilometer diep gebied langs de landsgrens van die staat met de staten die partij zijn bij de Overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord, de identiteit van eenieder te controleren, ongeacht het gedrag van de betrokkene en los van specifieke omstandigheden waarvan een risico van aantasting van de openbare orde uitgaat, teneinde de nakoming van de verplichtingen ter zake van het houden, het dragen en het tonen van de bij wet voorziene titels en documenten te verifiëren, zonder dat die regeling in het noodzakelijke kader voor die bevoegdheid voorziet om te waarborgen dat de feitelijke uitoefening ervan niet hetzelfde effect kan hebben als grenscontroles.

(cf. punt 75, dictum 2)

Top