Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62010CJ0117

    Samenvatting van het arrest

    Court reports – general

    Zaak C‑117/10

    Europese Commissie

    tegen

    Raad van de Europese Unie

    „Beroep tot nietigverklaring — Staatssteun — Artikel 88, leden 1 en 2, EG — Steun door de Republiek Polen verleend voor aankoop van landbouwgrond — Bevoegdheid van de Raad van de Europese Unie — Bestaande steunregeling — Toetreding van de Republiek Polen tot de Europese Unie — Steun verleend vóór toetreding — Dienstige maatregelen — Twee steunregelingen die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden — Wijziging van omstandigheden — Buitengewone omstandigheden — Economische crisis — Kennelijk onjuiste beoordeling — Evenredigheidsbeginsel”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Grote kamer) van 4 december 2013

    1. Steunmaatregelen van de staten – Bevoegdheid van Raad om wegens buitengewone omstandigheden steunmaatregel bij wijze van uitzondering goed te keuren – Voorwaarden voor uitoefening – Voorlegging door betrokken lidstaat aan Raad vooraleer Commissie beschikking geeft waarbij steunmaatregel onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard, en beslissing binnen drie maanden – Grens – Blokkering van eerdere beschikking van Commissie

      [Art. 88, lid 2, EG (thans art. 108, lid 2, VWEU)]

    2. Steunmaatregelen van de staten – Bevoegdheid van Raad om wegens buitengewone omstandigheden steunmaatregel bij wijze van uitzondering goed te keuren – Voorwaarden voor uitoefening – Steun die onlosmakelijk is verbonden met steun waarvan de Commissie de onverenigbaarheid met de interne markt eerder heeft vastgesteld – Steun verleend vóór toetreding van de Republiek Polen tot de Europese Unie – Eerbiediging van rechtszekerheidsbeginsel – Grenzen – Grote verandering van economische en financiële omstandigheden

      [Art. 87 EG, 88 EG en 89 EG (thans art. 107 VWEU, 108 VWEU et 109 VWEU); Toetredingsakte van 2003, bijlage IV, hoofdstuk 4]

    3. Beroep tot nietigverklaring – Middelen – Misbruik van bevoegdheid – Begrip

      (Art. 230 EG)

    4. Landbouw – Mededingingsregels – Steun – Goedkeuring van steunmaatregelen bij wege van afwijking door de Raad – Rechterlijke toetsing – Grenzen – Besluit van de Raad houdende goedkeuring van steun die de Poolse staat wegens een economische en financiële crisis verleent voor de aankoop van landbouwgrond die in zijn bezit is – Geen kennelijke beoordelingsfout

      [Art. 88, lid 2, derde alinea, EG (thans art. 108, lid 2, derde alinea, VWEU)]

    5. Steunmaatregelen van de staten – Bevoegdheid van Raad om wegens buitengewone omstandigheden steunmaatregel bij wijze van uitzondering goed te keuren – Voorwaarden voor uitoefening – Schending van evenredigheidsbeginsel – Geen – In aanmerking te nemen factoren

      [Art. 88, lid 2, derde alinea, EG (thans art. 108, lid 2, derde alinea, VWEU)]

    1.  Ofschoon artikel 88, lid 2, vierde alinea, EG bepaalt dat de Commissie beslist indien de Raad binnen een termijn van drie maanden te rekenen van een verzoek van een lidstaat om een steunmaatregel verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren zijn standpunt niet heeft bepaald, geldt deze regel slechts ingeval de Commissie de procedure van artikel 88, lid 2, eerste alinea, EG reeds heeft ingeleid zonder echter een beschikking te hebben gegeven waarbij de steun onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard. Uit de bewoordingen van de derde en de vierde alinea van artikel 88, lid 2, EG blijkt immers dat deze beperking in de tijd van de bevoegdheid van de Raad uitsluitend tot doel heeft, te voorkomen dat de schorsing van de door de Commissie ingeleide procedure waartoe een verzoek aan de Raad leidt, blijft aanslepen en daardoor het optreden van de Commissie dreigt te verlammen en de centrale rol die de artikelen 87 EG en 88 EG aan de Commissie toekennen voor de vaststelling van de eventuele onverenigbaarheid van een steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt, dreigt uit te hollen.

      Gelet op de centrale rol die de Commissie volgens het VWEU speelt bij de vaststelling van de eventuele onverenigbaarheid van een steunmaatregel met de interne markt, ziet artikel 88 lid 2, derde alinea, EG op een uitzonderlijk en bijzonder geval, zodat de bevoegdheid die bij deze bepaling aan de Raad is toegekend, overduidelijk een uitzondering is. Dit impliceert dat deze bepaling noodzakelijkerwijs strikt moet worden uitgelegd.

      De bepalingen van artikel 88, lid 2, derde en vierde alinea, EG, volgens welke enerzijds het verzoek van een lidstaat aan de Raad het lopende onderzoek van de Commissie gedurende drie maanden schorst en, anderzijds, bij uitblijven van een beslissing van de Raad binnen deze termijn, de Commissie beslist, moeten aldus moeten worden uitgelegd dat wanneer die termijn is verstreken, de Raad niet langer bevoegd is om op basis van die derde alinea te beslissen over de betrokken steun. Indien de betrokken lidstaat geen verzoek op grond van artikel 88, lid 2, derde alinea, EG tot de Raad heeft gericht, is de Raad dus niet langer gerechtigd is om de hem in de derde alinea van laatstgenoemde bepaling toegekende uitzonderlijke bevoegdheid uit te oefenen om een dergelijke steun verenigbaar met de interne markt te verklaren.

      Met deze uitlegging kan worden voorkomen dat beslissingen worden genomen waarvan het dispositief tegenstrijdig blijkt te zijn, en zij draagt aldus bij tot de rechtszekerheid.

      De Raad mag de werking van een beslissing van de Commissie waarbij een steunmaatregel onrechtmatig wordt verklaard, ook niet teniet doen door op basis van artikel 88, lid 2, derde alinea, EG een steunmaatregel waarmee de begunstigden van de onrechtmatige steun een compensatie ontvangen voor de terugbetalingen waartoe zij ter uitvoering van die beslissing gehouden zijn, verenigbaar met de interne markt te verklaren.

      (cf. punten 34, 35, 51‑54, 57)

    2.  Voor de toepassing van artikel 88, lid 2, EG zijn de respectieve bevoegdheden van de Raad en de Commissie aldus afgebakend dat, ten eerste, de bevoegdheid primair door de Commissie wordt uitgeoefend, terwijl de Raad slechts bevoegd is in buitengewone omstandigheden. Ten tweede moet de Raad de bevoegdheid op grond waarvan hij in zijn beslissing kan afwijken van een aantal Verdragsbepalingen inzake staatssteun, binnen een bepaald tijdsbestek uitoefenen. Ten derde kan, wanneer de Commissie of de Raad definitief heeft beslist over de verenigbaarheid van de betrokken steunmaatregel met de interne markt, de andere van die twee instellingen geen daaraan tegengestelde beslissing meer nemen.

      In dit verband is het van weinig belang of de in het besluit van de Raad aan de orde zijnde steun bestaande steun dan wel nieuwe steun is. De werking van de beslissing van de Commissie wordt immers niet alleen teniet gedaan wanneer de Raad een steunmaatregel waarover de Commissie reeds uitspraak heeft gedaan, verenigbaar met de interne markt verklaart, maar ook wanneer het besluit van de Raad betrekking heeft op een steunmaatregel waarmee de begunstigden van de onrechtmatige steun die onverenigbaar met de interne markt is verklaard, compensatie wordt geboden voor de terugbetalingen waartoe zij ter uitvoering van de beslissing van de Commissie gehouden zijn. In dergelijke omstandigheden is de tweede steunmaatregel zo onlosmakelijk verbonden met de steun waarvan de Commissie eerder de onverenigbaarheid met de interne markt heeft vastgesteld, dat het zeer onnatuurlijk lijkt om voor de toepassing van artikel 88, lid 2, EG een onderscheid tussen deze twee steunmaatregelen te willen maken.

      In deze omstandigheden hebben, wanneer de Commissie bij de uitoefening van de bevoegdheden waarover zij krachtens de artikelen 87 EG en 88 EG beschikt, richtsnoeren vaststelt inzake de wijze waarop zij krachtens deze artikelen gebruik zal maken van haar beoordelingsbevoegdheid ter zake van nieuwe steun of bestaande steunregelingen, en de lidstaten de dienstige maatregelen voorstelt welke de geleidelijke ontwikkeling of de werking van de interne markt vereist, en wanneer deze voorstellen voor dienstige maatregelen zijn aanvaard door een lidstaat en daardoor bindend zijn voor deze laatste, de verplichtingen die op een lidstaat rusten als gevolg van het feit dat deze de voorstellen voor dienstige maatregelen heeft aanvaard, alleen betrekking op bestaande steunregelingen en niet op een nieuwe steunregeling die tegelijkertijd door de Raad als verenigbaar met de interne markt kan worden beschouwd

      De Raad kan zich echter niet beroepen op het loutere feit dat het om een nieuwe steunregeling gaat, om een situatie waarover de Commissie reeds een definitief oordeel heeft uitgesproken, aan een nieuw onderzoek te onderwerpen en daarbij dit oordeel tegen te spreken. De Raad is dus niet bevoegd om te beslissen dat een nieuwe steunregeling verenigbaar met de interne markt moet worden beschouwd, wanneer deze zo onlosmakelijk is verbonden met een bestaande steunregeling tot wijziging of afschaffing waarvan een lidstaat zich in het kader van artikel 88, lid 1, EG heeft verbonden, dat het zeer onnatuurlijk lijkt om voor de toepassing van artikel 88, lid 2, EG een onderscheid tussen deze twee steunregelingen te willen maken.

      Het oordeel van de Commissie over deze steunregeling kan echter niet worden geacht vooruit te lopen op het oordeel dat dient te worden geveld in een economische context die volledig verschilde van die welke de Commissie bij haar beoordeling in aanmerking had genomen. Dit is het geval met een grote verandering zoals een economische en financiële crisis. Hieruit volgt dat de verenigbaarheid met de interne markt van de nieuwe steunregeling waarvoor de lidstaat aan de Raad een verzoek als bedoeld in artikel 88, lid 2, derde alinea, EG heeft gericht, moet worden beoordeeld na een apart onderzoek dat verschilt van het onderzoek van de door de Commissie beoordeelde steunregeling, waarbij rekening wordt gehouden met de relevante economische omstandigheden op het tijdstip waarop die steun wordt toegekend.

      (cf. punten 58, 60, 62, 63, 75, 76, 82, 89)

    3.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punt 96)

    4.  De Raad beschikt bij de toepassing van artikel 88, lid 2, derde alinea, EG over een ruime beoordelingsbevoegdheid, waarvan de uitoefening een complexe evaluatie van economische en sociale gegevens impliceert die in de context van de Unie dient plaats te vinden. Bij de rechterlijke toetsing van de uitoefening van deze beoordelingsbevoegdheid wordt alleen nagegaan of de procedure‑ en motiveringsvoorschriften zijn nageleefd, of de in aanmerking genomen feiten materieel juist zijn, en of er geen sprake is van een onjuiste rechtsopvatting, van een kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten of van misbruik van bevoegdheid. Gelet op de abnormaliteit, de onvoorzienbaarheid en de omvang van de gevolgen van de economische en financiële crisis voor de Poolse landbouw, kan niet worden geoordeeld dat de Raad een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door ervan uit te gaan dat deze gevolgen buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 88, lid 2, derde alinea, EG vormden. Dat de economische en financiële crisis ook aanzienlijke gevolgen heeft gehad in andere lidstaten, is niet van beslissend belang, omdat deze omstandigheid niets afdoet aan het buitengewone karakter van de gevolgen van deze crisis voor de ontwikkeling van de economische situatie van de Poolse landbouwers.

      (cf. punten 113‑115)

    5.  Wat de eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel betreft, is een op grond van artikel 88, lid 2, derde alinea, EG genomen maatregel slechts onrechtmatig indien hij kennelijk ongeschikt is om het door de Raad nagestreefde doel te bereiken. Gelet op de omvang van de beoordelingsbevoegdheid waarover de Raad beschikt, kan aldus niet worden geoordeeld dat een besluit waarbij deze laatste staatssteun voor de aankoop van landbouwgrond goedkeurt, het evenredigheidsbeginsel schendt door het enkele feit dat de betrokken lidstaat de doelen inzake beperking van de armoede op het platteland in Polen met een andere soort steunregeling had kunnen nastreven. De ruime beoordelingsbevoegdheid waarover de Raad beschikt, ontheft deze laatste echter nog niet van de verplichting om bij zijn beoordeling rekening te houden met de bestaande maatregelen die specifiek tot doel hadden het hoofd te bieden aan de buitengewone omstandigheden die het toestaan van de betrokken steunregeling hebben gerechtvaardigd.

      (cf. punten 130, 131, 138, 139)

    Top

    Zaak C‑117/10

    Europese Commissie

    tegen

    Raad van de Europese Unie

    „Beroep tot nietigverklaring — Staatssteun — Artikel 88, leden 1 en 2, EG — Steun door de Republiek Polen verleend voor aankoop van landbouwgrond — Bevoegdheid van de Raad van de Europese Unie — Bestaande steunregeling — Toetreding van de Republiek Polen tot de Europese Unie — Steun verleend vóór toetreding — Dienstige maatregelen — Twee steunregelingen die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden — Wijziging van omstandigheden — Buitengewone omstandigheden — Economische crisis — Kennelijk onjuiste beoordeling — Evenredigheidsbeginsel”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Grote kamer) van 4 december 2013

    1. Steunmaatregelen van de staten — Bevoegdheid van Raad om wegens buitengewone omstandigheden steunmaatregel bij wijze van uitzondering goed te keuren — Voorwaarden voor uitoefening — Voorlegging door betrokken lidstaat aan Raad vooraleer Commissie beschikking geeft waarbij steunmaatregel onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard, en beslissing binnen drie maanden — Grens — Blokkering van eerdere beschikking van Commissie

      [Art. 88, lid 2, EG (thans art. 108, lid 2, VWEU)]

    2. Steunmaatregelen van de staten — Bevoegdheid van Raad om wegens buitengewone omstandigheden steunmaatregel bij wijze van uitzondering goed te keuren — Voorwaarden voor uitoefening — Steun die onlosmakelijk is verbonden met steun waarvan de Commissie de onverenigbaarheid met de interne markt eerder heeft vastgesteld — Steun verleend vóór toetreding van de Republiek Polen tot de Europese Unie — Eerbiediging van rechtszekerheidsbeginsel — Grenzen — Grote verandering van economische en financiële omstandigheden

      [Art. 87 EG, 88 EG en 89 EG (thans art. 107 VWEU, 108 VWEU et 109 VWEU); Toetredingsakte van 2003, bijlage IV, hoofdstuk 4]

    3. Beroep tot nietigverklaring — Middelen — Misbruik van bevoegdheid — Begrip

      (Art. 230 EG)

    4. Landbouw — Mededingingsregels — Steun — Goedkeuring van steunmaatregelen bij wege van afwijking door de Raad — Rechterlijke toetsing — Grenzen — Besluit van de Raad houdende goedkeuring van steun die de Poolse staat wegens een economische en financiële crisis verleent voor de aankoop van landbouwgrond die in zijn bezit is — Geen kennelijke beoordelingsfout

      [Art. 88, lid 2, derde alinea, EG (thans art. 108, lid 2, derde alinea, VWEU)]

    5. Steunmaatregelen van de staten — Bevoegdheid van Raad om wegens buitengewone omstandigheden steunmaatregel bij wijze van uitzondering goed te keuren — Voorwaarden voor uitoefening — Schending van evenredigheidsbeginsel — Geen — In aanmerking te nemen factoren

      [Art. 88, lid 2, derde alinea, EG (thans art. 108, lid 2, derde alinea, VWEU)]

    1.  Ofschoon artikel 88, lid 2, vierde alinea, EG bepaalt dat de Commissie beslist indien de Raad binnen een termijn van drie maanden te rekenen van een verzoek van een lidstaat om een steunmaatregel verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren zijn standpunt niet heeft bepaald, geldt deze regel slechts ingeval de Commissie de procedure van artikel 88, lid 2, eerste alinea, EG reeds heeft ingeleid zonder echter een beschikking te hebben gegeven waarbij de steun onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt verklaard. Uit de bewoordingen van de derde en de vierde alinea van artikel 88, lid 2, EG blijkt immers dat deze beperking in de tijd van de bevoegdheid van de Raad uitsluitend tot doel heeft, te voorkomen dat de schorsing van de door de Commissie ingeleide procedure waartoe een verzoek aan de Raad leidt, blijft aanslepen en daardoor het optreden van de Commissie dreigt te verlammen en de centrale rol die de artikelen 87 EG en 88 EG aan de Commissie toekennen voor de vaststelling van de eventuele onverenigbaarheid van een steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt, dreigt uit te hollen.

      Gelet op de centrale rol die de Commissie volgens het VWEU speelt bij de vaststelling van de eventuele onverenigbaarheid van een steunmaatregel met de interne markt, ziet artikel 88 lid 2, derde alinea, EG op een uitzonderlijk en bijzonder geval, zodat de bevoegdheid die bij deze bepaling aan de Raad is toegekend, overduidelijk een uitzondering is. Dit impliceert dat deze bepaling noodzakelijkerwijs strikt moet worden uitgelegd.

      De bepalingen van artikel 88, lid 2, derde en vierde alinea, EG, volgens welke enerzijds het verzoek van een lidstaat aan de Raad het lopende onderzoek van de Commissie gedurende drie maanden schorst en, anderzijds, bij uitblijven van een beslissing van de Raad binnen deze termijn, de Commissie beslist, moeten aldus moeten worden uitgelegd dat wanneer die termijn is verstreken, de Raad niet langer bevoegd is om op basis van die derde alinea te beslissen over de betrokken steun. Indien de betrokken lidstaat geen verzoek op grond van artikel 88, lid 2, derde alinea, EG tot de Raad heeft gericht, is de Raad dus niet langer gerechtigd is om de hem in de derde alinea van laatstgenoemde bepaling toegekende uitzonderlijke bevoegdheid uit te oefenen om een dergelijke steun verenigbaar met de interne markt te verklaren.

      Met deze uitlegging kan worden voorkomen dat beslissingen worden genomen waarvan het dispositief tegenstrijdig blijkt te zijn, en zij draagt aldus bij tot de rechtszekerheid.

      De Raad mag de werking van een beslissing van de Commissie waarbij een steunmaatregel onrechtmatig wordt verklaard, ook niet teniet doen door op basis van artikel 88, lid 2, derde alinea, EG een steunmaatregel waarmee de begunstigden van de onrechtmatige steun een compensatie ontvangen voor de terugbetalingen waartoe zij ter uitvoering van die beslissing gehouden zijn, verenigbaar met de interne markt te verklaren.

      (cf. punten 34, 35, 51‑54, 57)

    2.  Voor de toepassing van artikel 88, lid 2, EG zijn de respectieve bevoegdheden van de Raad en de Commissie aldus afgebakend dat, ten eerste, de bevoegdheid primair door de Commissie wordt uitgeoefend, terwijl de Raad slechts bevoegd is in buitengewone omstandigheden. Ten tweede moet de Raad de bevoegdheid op grond waarvan hij in zijn beslissing kan afwijken van een aantal Verdragsbepalingen inzake staatssteun, binnen een bepaald tijdsbestek uitoefenen. Ten derde kan, wanneer de Commissie of de Raad definitief heeft beslist over de verenigbaarheid van de betrokken steunmaatregel met de interne markt, de andere van die twee instellingen geen daaraan tegengestelde beslissing meer nemen.

      In dit verband is het van weinig belang of de in het besluit van de Raad aan de orde zijnde steun bestaande steun dan wel nieuwe steun is. De werking van de beslissing van de Commissie wordt immers niet alleen teniet gedaan wanneer de Raad een steunmaatregel waarover de Commissie reeds uitspraak heeft gedaan, verenigbaar met de interne markt verklaart, maar ook wanneer het besluit van de Raad betrekking heeft op een steunmaatregel waarmee de begunstigden van de onrechtmatige steun die onverenigbaar met de interne markt is verklaard, compensatie wordt geboden voor de terugbetalingen waartoe zij ter uitvoering van de beslissing van de Commissie gehouden zijn. In dergelijke omstandigheden is de tweede steunmaatregel zo onlosmakelijk verbonden met de steun waarvan de Commissie eerder de onverenigbaarheid met de interne markt heeft vastgesteld, dat het zeer onnatuurlijk lijkt om voor de toepassing van artikel 88, lid 2, EG een onderscheid tussen deze twee steunmaatregelen te willen maken.

      In deze omstandigheden hebben, wanneer de Commissie bij de uitoefening van de bevoegdheden waarover zij krachtens de artikelen 87 EG en 88 EG beschikt, richtsnoeren vaststelt inzake de wijze waarop zij krachtens deze artikelen gebruik zal maken van haar beoordelingsbevoegdheid ter zake van nieuwe steun of bestaande steunregelingen, en de lidstaten de dienstige maatregelen voorstelt welke de geleidelijke ontwikkeling of de werking van de interne markt vereist, en wanneer deze voorstellen voor dienstige maatregelen zijn aanvaard door een lidstaat en daardoor bindend zijn voor deze laatste, de verplichtingen die op een lidstaat rusten als gevolg van het feit dat deze de voorstellen voor dienstige maatregelen heeft aanvaard, alleen betrekking op bestaande steunregelingen en niet op een nieuwe steunregeling die tegelijkertijd door de Raad als verenigbaar met de interne markt kan worden beschouwd

      De Raad kan zich echter niet beroepen op het loutere feit dat het om een nieuwe steunregeling gaat, om een situatie waarover de Commissie reeds een definitief oordeel heeft uitgesproken, aan een nieuw onderzoek te onderwerpen en daarbij dit oordeel tegen te spreken. De Raad is dus niet bevoegd om te beslissen dat een nieuwe steunregeling verenigbaar met de interne markt moet worden beschouwd, wanneer deze zo onlosmakelijk is verbonden met een bestaande steunregeling tot wijziging of afschaffing waarvan een lidstaat zich in het kader van artikel 88, lid 1, EG heeft verbonden, dat het zeer onnatuurlijk lijkt om voor de toepassing van artikel 88, lid 2, EG een onderscheid tussen deze twee steunregelingen te willen maken.

      Het oordeel van de Commissie over deze steunregeling kan echter niet worden geacht vooruit te lopen op het oordeel dat dient te worden geveld in een economische context die volledig verschilde van die welke de Commissie bij haar beoordeling in aanmerking had genomen. Dit is het geval met een grote verandering zoals een economische en financiële crisis. Hieruit volgt dat de verenigbaarheid met de interne markt van de nieuwe steunregeling waarvoor de lidstaat aan de Raad een verzoek als bedoeld in artikel 88, lid 2, derde alinea, EG heeft gericht, moet worden beoordeeld na een apart onderzoek dat verschilt van het onderzoek van de door de Commissie beoordeelde steunregeling, waarbij rekening wordt gehouden met de relevante economische omstandigheden op het tijdstip waarop die steun wordt toegekend.

      (cf. punten 58, 60, 62, 63, 75, 76, 82, 89)

    3.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punt 96)

    4.  De Raad beschikt bij de toepassing van artikel 88, lid 2, derde alinea, EG over een ruime beoordelingsbevoegdheid, waarvan de uitoefening een complexe evaluatie van economische en sociale gegevens impliceert die in de context van de Unie dient plaats te vinden. Bij de rechterlijke toetsing van de uitoefening van deze beoordelingsbevoegdheid wordt alleen nagegaan of de procedure‑ en motiveringsvoorschriften zijn nageleefd, of de in aanmerking genomen feiten materieel juist zijn, en of er geen sprake is van een onjuiste rechtsopvatting, van een kennelijk onjuiste beoordeling van de feiten of van misbruik van bevoegdheid. Gelet op de abnormaliteit, de onvoorzienbaarheid en de omvang van de gevolgen van de economische en financiële crisis voor de Poolse landbouw, kan niet worden geoordeeld dat de Raad een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door ervan uit te gaan dat deze gevolgen buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 88, lid 2, derde alinea, EG vormden. Dat de economische en financiële crisis ook aanzienlijke gevolgen heeft gehad in andere lidstaten, is niet van beslissend belang, omdat deze omstandigheid niets afdoet aan het buitengewone karakter van de gevolgen van deze crisis voor de ontwikkeling van de economische situatie van de Poolse landbouwers.

      (cf. punten 113‑115)

    5.  Wat de eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel betreft, is een op grond van artikel 88, lid 2, derde alinea, EG genomen maatregel slechts onrechtmatig indien hij kennelijk ongeschikt is om het door de Raad nagestreefde doel te bereiken. Gelet op de omvang van de beoordelingsbevoegdheid waarover de Raad beschikt, kan aldus niet worden geoordeeld dat een besluit waarbij deze laatste staatssteun voor de aankoop van landbouwgrond goedkeurt, het evenredigheidsbeginsel schendt door het enkele feit dat de betrokken lidstaat de doelen inzake beperking van de armoede op het platteland in Polen met een andere soort steunregeling had kunnen nastreven. De ruime beoordelingsbevoegdheid waarover de Raad beschikt, ontheft deze laatste echter nog niet van de verplichting om bij zijn beoordeling rekening te houden met de bestaande maatregelen die specifiek tot doel hadden het hoofd te bieden aan de buitengewone omstandigheden die het toestaan van de betrokken steunregeling hebben gerechtvaardigd.

      (cf. punten 130, 131, 138, 139)

    Top