This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62009CJ0256
Samenvatting van het arrest
Samenvatting van het arrest
1. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid – Verordening nr. 2201/2003
(Verordening nr. 2201/2003 van de Raad, art. 8‑14)
2. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid – Verordening nr. 2201/2003
(Verordening nr. 2201/2003 van de Raad, art. 20 en 39)
3. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid – Verordening nr. 2201/2003
(Verordening nr. 2201/2003 van de Raad, art. 22‑27)
1. Wanneer de bevoegdheid ten gronde, overeenkomstig verordening nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening nr. 1347/2000, van een gerecht dat voorlopige maatregelen heeft vastgesteld, niet duidelijk blijkt uit de inhoud van de gegeven beslissing, of wanneer deze beslissing niet ondubbelzinnig is gemotiveerd op het punt van de bevoegdheid ten gronde van dit gerecht met verwijzing naar een van de bevoegdheidsgronden bedoeld in de artikelen 8 tot en met 14 van deze verordening, kan hieruit worden geconcludeerd dat deze beslissing niet is gegeven overeenkomstig de in genoemde verordening bepaalde bevoegdheidsregels. Die beslissing kan echter worden getoetst aan artikel 20 van voormelde verordening, betreffende voorlopige en bewarende maatregelen, om na te gaan of zij onder die bepaling valt.
(cf. punt 76)
2. Gelet op het belang van de voorlopige maatregelen – of zij nu door een al dan niet ten gronde bevoegd gerecht worden vastgesteld – die kunnen worden gelast op het gebied van de ouderlijke verantwoordelijkheid, vooral van de mogelijke gevolgen ervan voor jonge kinderen, meer in het bijzonder voor tweelingen die van elkaar worden gescheiden, en van het feit dat het gerecht dat de maatregelen heeft getroffen in voorkomend geval een certificaat heeft afgegeven overeenkomstig artikel 39 van verordening nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening nr. 1347/2000, terwijl voor de geldigheid van de voorlopige maatregelen waarop dat certificaat betrekking heeft, de voorwaarde geldt dat binnen 30 dagen beroep ten gronde wordt ingesteld, is het van belang dat een persoon die door een dergelijke procedure wordt geraakt, ook al is zij gehoord door het gerecht dat de maatregelen heeft getroffen, het initiatief kan nemen, in beroep te gaan tegen de beslissing houdende vaststelling van die voorlopige maatregelen teneinde voor een gerecht dat niet het gerecht is dat die maatregelen heeft getroffen en dat snel uitspraak doet, de bevoegdheid ten gronde te betwisten van het gerecht dat de voorlopige maatregelen heeft gelast, of om, indien uit de beslissing niet blijkt dat het gerecht ten gronde bevoegd is of zich krachtens die verordening ten gronde bevoegd heeft geacht, te betwisten dat de in artikel 20 van die verordening vastgelegde voorwaarden in acht zijn genomen, te weten:
- de betrokken maatregelen moeten spoedeisend zijn;
- zij moeten worden getroffen jegens personen of goederen die zich bevinden in de lidstaat waar die gerechten zetelen, en
- zij moeten voorlopig zijn.
Dat beroep moet kunnen worden ingesteld zonder dat de persoon die het aanhangig maakt, daarmee op enigerlei wijze aanvaardt dat het gerecht dat de voorlopige maatregelen heeft gelast, zich eventueel ten gronde bevoegd heeft verklaard.
(cf. punten 77, 97‑98)
3. De bepalingen van de artikelen 21 en volgende van verordening nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening nr. 1347/2000, zijn niet van toepassing op voorlopige maatregelen met betrekking tot het gezagsrecht, die onder artikel 20 van die verordening vallen. De wetgever van de Unie heeft die toepasselijkheid niet gewild, zoals zowel blijkt uit wetsgeschiedenis als uit overeenkomstige bepalingen van vroegere teksten, zoals verordening nr. 1347/2000 en het Brussel II-verdrag. Bovendien zou bij toepassing in iedere andere lidstaat, de ten gronde bevoegde staat daaronder begrepen, van het stelsel van erkenning en tenuitvoerlegging van verordening nr. 2201/2003 met betrekking tot voorlopige maatregelen, het gevaar voor omzeiling van de bevoegdheidsregels van die verordening en voor „forum shopping” ontstaan. Dat zou in strijd zijn met de doelstellingen van die verordening en, meer in het bijzonder, met de inaanmerkingneming van het hogere belang van het kind, die wordt gewaarborgd doordat de beslissingen die het kind raken, worden genomen door het gerecht dat zich geografisch dicht bij de gewone woonplaats van dit laatste bevindt, welk gerecht volgens de wetgever van de Unie het best in staat is om de in het belang van het kind te treffen maatregelen te beoordelen.
(cf. punten 84, 91 en dictum)