Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62009CJ0072

    Samenvatting van het arrest

    Trefwoorden
    Samenvatting

    Trefwoorden

    1. Internationale overeenkomsten – Overeenkomst tot oprichting van de Europese Economische Ruimte – Vrij verkeer van kapitaal – Juridische draagwijdte identiek aan die van gemeenschapsbepalingen

    (Art. 63 VWEU; EER-Overeenkomst, art. 40 en bijlage XII)

    2. Internationale overeenkomsten – Overeenkomst tot oprichting van de Europese Economische Ruimte – Vrij verkeer van kapitaal – Beperkingen – Belastingwetgeving – Belasting op marktwaarde van onroerende zaken van rechtspersonen

    (EER-Overeenkomst, art. 40)

    Samenvatting

    1. Een van de belangrijkste doelstellingen van de Overeenkomst tot oprichting van de Europese Economische Ruimte (EER) is een zo volledig mogelijke verwezenlijking van het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal in de gehele EER, zodat de op het grondgebied van de Unie verwezenlijkte interne markt wordt uitgebreid tot de staten van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA). In die optiek streven meerdere bepalingen van deze overeenkomst ernaar een zo uniform mogelijke uitleg ervan te waarborgen in de gehele EER. Het is de taak van het Hof om er in dit kader over te waken dat de regels van de EER-Overeenkomst, die in wezen gelijk zijn aan die van het VWEU, in alle lidstaten op uniforme wijze uitgelegd worden.

    Uit de bepalingen van artikel 40 van de EER-Overeenkomst blijkt dat het daarin neergelegde verbod op beperkingen van het kapitaalverkeer en op discriminatie in het kader van de betrekkingen tussen de staten die partij zijn bij de EER-Overeenkomst – lidstaten van de Unie dan wel leden van de EVA – hetzelfde is als het verbod dat het recht van de Unie oplegt in de betrekkingen tussen de lidstaten.

    Hieruit volgt dat beperkingen van het vrije verkeer van kapitaal tussen burgers van staten die partij zijn bij de EER-Overeenkomst, weliswaar moeten worden getoetst aan artikel 40 van en bijlage XII bij deze overeenkomst, doch dat deze bepalingen dezelfde juridische strekking hebben als de bepalingen van artikel 63 VWEU.

    (cf. punten 20‑22)

    2. Artikel 40 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) staat niet in de weg aan een nationale regeling volgens welke de vennootschappen met vennootschappelijke zetel op het grondgebied van een lidstaat van Europese Unie van een belasting op de marktwaarde van op het grondgebied van die lidstaat gelegen onroerende zaken zijn vrijgesteld, doch deze vrijstelling voor een vennootschap met vennootschappelijke zetel op het grondgebied van een derde staat die lid van de EER is, afhankelijk is gesteld van het bestaan van een tussen die lidstaat en deze derde staat gesloten overeenkomst inzake administratieve bijstand ter bestrijding van belastingontduiking en -ontwijking of van de omstandigheid dat krachtens een verdrag dat een bepaling bevat die discriminatie op grond van nationaliteit verbiedt, deze rechtspersonen niet zwaarder mogen worden belast dan de op het grondgebied van een lidstaat gevestigde vennootschappen.

    Al vormt een dergelijke regeling voor rechtspersonen een beperking van het beginsel van vrij verkeer van kapitaal, die in beginsel door artikel 40 van de EER‑Overeenkomst op dezelfde wijze wordt verboden als door artikel 63 VWEU, de rechtvaardiging inzake bestrijding van belastingfraude en inzake de noodzaak om de doeltreffendheid van de fiscale controles te waarborgen wordt immers verschillend beoordeeld wanneer een kader voor samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten als dat waarin richtlijn 77/799 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe en de indirecte belastingen voorziet, tussen deze autoriteiten en de bevoegde autoriteiten van een derde staat niet bestaat omdat deze staat geen enkele verplichting tot wederzijdse bijstand is aangegaan. In die omstandigheden mag een lidstaat in beginsel de toekenning van een dergelijk voordeel weigeren wanneer, met name wegens het ontbreken van een uit een overeenkomst of verdrag voortvloeiende verplichting voor deze derde staat om inlichtingen te verstrekken, het onmogelijk blijkt om deze inlichtingen van laatstgenoemde staat te verkrijgen.

    (cf. punten 29, 41, 44, 52 en dictum)

    Top