Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62009CJ0057

    Samenvatting van het arrest

    Trefwoorden
    Samenvatting

    Trefwoorden

    1. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van Hof – Grenzen – Uitlegging gevraagd wegens toepasselijkheid van bepalingen van recht van Unie als gevolg van verwijzing door nationaal recht naar internationaal verdrag dat door die bepalingen is overgenomen – Bevoegdheid tot geven van die uitlegging

    (Art. 68 EG en 234 EG)

    2. Visa, asiel en immigratie – Asielbeleid – Status van vluchteling of van rechthebbende op subsidiaire bescherming – Richtlijn 2004/83 – Uitsluiting van die status

    (Gemeenschappelijk standpunt 2001/931 van de Raad; richtlijn 2004/83 van de Raad, art. 12, lid 2, sub b en c)

    3. Visa, asiel en immigratie – Asielbeleid – Status van vluchteling of van rechthebbende op subsidiaire bescherming – Richtlijn 2004/83 – Uitsluiting van die status

    (Richtlijn 2004/83 van de Raad, art. 12, lid 2, sub b en c)

    4. Visa, asiel en immigratie – Asielbeleid – Status van vluchteling of van rechthebbende op subsidiaire bescherming – Richtlijn 2004/83 – Uitsluiting van die status

    (Richtlijn 2004/83 van de Raad, art. 3 en 12, lid 2)

    5. Visa, asiel en immigratie – Asielbeleid – Status van vluchteling of van rechthebbende op subsidiaire bescherming – Richtlijn 2004/83 – Uitsluiting van die status

    (Richtlijn 2004/83 van de Raad, art. 12, lid 2, sub b en c)

    Samenvatting

    1. Wanneer de door de nationale rechter gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging van een bepaling van gemeenschapsrecht, is het Hof in beginsel verplicht is daarop te antwoorden. Met name blijkt noch uit de tekst van de artikelen 68 EG en 234 EG, noch uit het doel van de bij dit laatste artikel ingestelde procedure dat de auteurs van het Verdrag de bevoegdheid van het Hof om bij wege van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over een richtlijn, hebben willen uitsluiten in het bijzondere geval dat het nationale recht van een lidstaat naar de inhoud van de in die richtlijn overgenomen bepalingen van een internationaal verdrag verwijst ter vaststelling van de voorschriften die in een zuiver interne situatie van die lidstaat van toepassing zijn. In een dergelijk geval heeft de Unie er zeker belang bij dat de in het nationale recht overgenomen bepalingen van dat internationale verdrag en het recht van de Unie op eenvormige wijze worden uitgelegd, om uiteenlopende uitleggingen in de toekomst te vermijden, ongeacht de omstandigheden waaronder zij toepassing moeten vinden.

    (cf. punt 71)

    2. Artikel 12, lid 2, sub b en c, van richtlijn 2004/83 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming, moet aldus worden uitgelegd dat:

    – het feit dat een persoon heeft behoord tot een organisatie die wegens haar betrokkenheid bij terroristische daden op de in de bijlage bij gemeenschappelijk standpunt 2001/931 betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme opgenomen lijst is geplaatst, en de gewapende strijd van deze organisatie actief heeft gesteund, niet automatisch een ernstige reden is om aan te nemen dat deze persoon een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan of zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties;

    – in een dergelijke context slechts kan worden vastgesteld dat er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat een persoon een dergelijk misdrijf heeft begaan of zich schuldig heeft gemaakt aan dergelijke handelingen, na een beoordeling van de specifieke feiten van het concrete geval om uit te maken of door de betrokken organisatie gestelde handelingen voldoen aan de in die bepalingen gestelde voorwaarden en of, gelet op het door artikel 12, lid 2, geëiste bewijsniveau, de betrokken persoon individueel verantwoordelijk kan worden gesteld voor die daden.

    Tussen gemeenschappelijk standpunt 2001/931 en de richtlijn bestaat er immers geen rechtstreeks verband ter zake van de nagestreefde doelen en wanneer de bevoegde autoriteit overweegt een persoon op grond van artikel 12, lid 2, van de richtlijn van de vluchtelingenstatus uit te sluiten, mag zij zich daarvoor niet uitsluitend baseren op de omstandigheid dat deze persoon tot een organisatie heeft behoord die voorkomt op een lijst die is opgesteld buiten het kader dat de richtlijn met inachtneming van het Verdrag van Genève heeft vastgesteld.

    (cf. punten 89, 99, dictum 1)

    3. Een persoon kan ook dan op grond van artikel 12, lid 2, sub b of c, van richtlijn 2004/83 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming, van de vluchtelingenstatus worden uitgesloten wanneer hij geen actueel gevaar oplevert voor de lidstaat van ontvangst.

    (cf. punt 105, dictum 2)

    4. Om een persoon op grond van artikel 12, lid 2, sub b of c, van richtlijn 2004/83 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming, van de vluchtelingenstatus uit te sluiten is geen evenredigheidstoetsing in het concrete geval vereist.

    (cf. punt 111, dictum 3)

    5. Artikel 3 van richtlijn 2004/83 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming, moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten op grond van hun nationaal recht asiel kunnen verlenen aan een persoon die op grond van artikel 12, lid 2, van de richtlijn van de vluchtelingenstatus is uitgesloten, voor zover deze andere bescherming niet kan worden verward met de vluchtelingenstatus in de zin van de richtlijn.

    (cf. punt 121, dictum 4)

    Top