This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62009CJ0050
Samenvatting van het arrest
Samenvatting van het arrest
1. Milieu – Milieueffectbeoordeling van bepaalde projecten – Richtlijn 85/337 – Verplichting van bevoegde instantie om milieueffectbeoordeling van projecten te verrichten – Omvang
(Richtlijn 85/337 van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijnen 97/11 en 2003/35, art. 3)
2. Milieu – Milieueffectbeoordeling van bepaalde projecten – Richtlijn 85/337 – Pluraliteit van bevoegde instanties – Voorwaarde – Bevoegdheden en regels inzake uitvoering ervan die volledige en aan toekenning van vergunning voorafgaande beoordeling garanderen
(Richtlijn 85/337 van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijnen 97/11 en 2003/35, art. 2, 3 en 4)
3. Milieu – Milieueffectbeoordeling van bepaalde projecten – Richtlijn 85/337 – Werkingssfeer – Sloopwerkzaamheden – Daaronder begrepen
(Richtlijn 85/337 van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijnen 97/11 en 2003/35, art. 1, lid 2)
1. Artikel 3 van richtlijn 85/337 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij de richtlijnen 97/11 en 2003/35, legt de bevoegde milieu-instantie de verplichting op om een milieueffectbeoordeling te verrichten die een omschrijving moet bevatten van de in artikel 3, eerste tot en met derde streepje, opgesomde factoren die rechtstreeks en indirect effecten kunnen ondervinden van een project, alsmede van de samenhang tussen die factoren. Die beoordelingsverplichting verschilt van de verplichtingen die zijn neergelegd in de artikelen 4 tot en met 7, 10 en 11 van richtlijn 85/337, die, in wezen, verplichtingen zijn om informatie te verzamelen en uit te wisselen, om te raadplegen, om over te gaan tot bekendmaking alsmede om te verzekeren dat sprake is van een mogelijkheid van beroep. Het gaat hier om procedurele bepalingen, die enkel betrekking hebben op de uitvoering van de in artikel 3 van die richtlijn neergelegde substantiële verplichting.
Hoewel artikel 8 van diezelfde richtlijn bepaalt dat de resultaten van de raadplegingen en de krachtens de artikelen 5 tot en met 7 ervan ingewonnen informatie in het kader van de vergunningsprocedure in aanmerking moeten worden genomen, mag die verplichting om aan het eind van het besluitvormingsproces de door de bevoegde milieu-instantie ingewonnen informatie in aanmerking te nemen, niet worden verward met de beoordelingsverplichting van artikel 3 van richtlijn 85/337. Die beoordeling, die dient te worden verricht voorafgaande aan het besluitvormingsproces, impliceert immers dat de ingezamelde informatie grondig wordt onderzocht en dat wordt nagegaan of het opportuun is om deze, in voorkomend geval, te vervolledigen met aanvullende gegevens. Die bevoegde milieu-instantie moet dus zowel onderzoeks- als analysewerkzaamheden verrichten, teneinde de rechtstreekse en indirecte effecten van het betrokken project op de in bovengenoemd artikel 3, eerste tot en met derde streepje, opgesomde factoren, alsmede de samenhang daartussen, zo volledig mogelijk te kunnen beoordelen.
Zowel uit de bewoordingen van de betrokken bepalingen van die richtlijn als uit de algemene opzet ervan volgt dus dat bovengenoemd artikel 3 een basisbepaling is. Een loutere omzetting van de artikelen 4 tot en met 11 van die richtlijn kan niet worden geacht automatisch tevens een omzetting van bovengenoemd artikel 3 in te houden. Bijgevolg komt een lidstaat, door dit artikel 3 niet in nationaal recht om te zetten, de krachtens richtlijn 85/337, zoals gewijzigd, op hem rustende verplichtingen niet na.
Ofschoon de omzetting van een richtlijn in nationaal recht niet noodzakelijkerwijs vereist dat de bepalingen ervan formeel en letterlijk in een uitdrukkelijke en specifieke, wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling worden overgenomen, en een algemene juridische context kan volstaan, mits deze daadwerkelijk de volledige toepassing van de richtlijn op voldoende duidelijke en nauwkeurige wijze verzekert, neemt dit niet weg dat de bepalingen van een richtlijn moeten worden uitgevoerd met een onbetwistbare dwingende kracht en met de specificiteit, nauwkeurigheid en duidelijkheid die nodig zijn om te voldoen aan het vereiste van rechtszekerheid, dat, indien een richtlijn rechten voor particulieren in het leven roept, verlangt dat de begunstigden hun rechten in volle omvang kunnen kennen.
(cf. punten 36, 38‑41, 46, 107 en dictum)
2. Artikel 2, lid 1, van richtlijn 85/337 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij de richtlijnen 97/11 en 2003/35, bepaalt dat de milieueffectbeoordeling moet plaatsvinden alvorens een vergunning wordt verleend. Dit impliceert dat het onderzoek van de rechtstreekse en indirecte effecten van een project op de in artikel 3 van diezelfde richtlijn bedoelde factoren en van de samenhang tussen die factoren volledig moet zijn uitgevoerd vóór die vergunningverlening.
In die omstandigheden staat niets in de weg aan de keuze van een lidstaat om de verwezenlijking van de doelstellingen van die richtlijn op te dragen aan twee verschillende instanties, op voorwaarde dat de respectieve bevoegdheden van die instanties en de regels inzake de uitoefening daarvan garanderen dat een milieueffectbeoordeling volledig en tijdig – dat wil zeggen, volgens die richtlijn, alvorens de vergunning wordt verleend – wordt uitgevoerd.
Derhalve komt een lidstaat die er niet voor zorgt dat wanneer meer dan één instantie beschikkingsbevoegdheden heeft inzake een project, volledig aan de voorwaarden van de artikelen 2 tot en met 4 van die richtlijn wordt voldaan, de krachtens die richtlijn op hem rustende verplichtingen niet na.
(cf. punten 76, 77, 107 en dictum)
3. Sloopwerkzaamheden vallen binnen de werkingssfeer van richtlijn 85/337 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij de richtlijnen 97/11 en 2003/35, en kunnen, bijgevolg, een „project” in de zin van artikel 1, lid 2, ervan vormen.
Uit de definitie van het begrip „project” in artikel 1, lid 2, van die richtlijn kan namelijk niet worden afgeleid dat sloopwerkzaamheden niet aan de criteria van die definitie zouden kunnen voldoen. Dergelijke werkzaamheden kunnen immers worden aangemerkt als „andere ingrepen in natuurlijk milieu of landschap”. Die uitlegging vindt bovendien steun in het feit dat indien sloopwerkzaamheden zouden zijn uitgesloten van de werkingssfeer van richtlijn 85/337, de verwijzingen naar het „culturele erfgoed”, in artikel 3 ervan, naar „landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang”, in bijlage III, punt 2, sub h, bij diezelfde richtlijn, en naar „architectonisch en archeologisch erfgoed”, in bijlage IV, punt 3, hierbij, overbodig zouden zijn.
(cf. punten 97, 98, 101)