Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62008CJ0165

    Samenvatting van het arrest

    Zaak C-165/08

    Commissie van de Europese Gemeenschappen

    tegen

    Republiek Polen

    „Genetisch gemodificeerde organismen — Zaaizaad — Verbod op in handel brengen — Verbod op opneming in nationale rassenlijst — Richtlijnen 2001/18/EG en 2002/53/EG — Aanvoering van ethische en religieuze gronden — Bewijslast”

    Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 juli 2009   I ‐ 6846

    Samenvatting van het arrest

    1. Beroep wegens niet-nakoming – Voorwerp van geschil – Inleidend verzoekschrift

      (Art. 226 EG)

    2. Milieu – Doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen – Richtlijn 2001/18 – Gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen – Richtlijn 2002/53

      (Richtlijn 2001/18 van het Europees Parlement en de Raad, art. 22 en 23; richtlijn 2002/53 van de Raad, art. 4, lid 4, 16, leden 1 en 2, en 17)

    1.  In het kader van een beroep krachtens artikel 226 EG, moet dit beroep de grieven coherent en nauwkeurig uiteenzetten, zodat de lidstaat en het Hof de omvang van de verweten schending van het gemeenschapsrecht precies kunnen begrijpen, hetgeen noodzakelijk is opdat die lidstaat nuttig verweer kan voeren en het Hof het bestaan van de gestelde niet-nakoming kan beoordelen.

      Dit is niet het geval wanneer de Commissie slechts nauwkeurige uiteenzettingen wijdt aan bepaalde artikelen van een richtlijn, alvorens te concluderen dat de litigieuze nationale bepalingen onverenigbaar zijn met het stelsel van vrij verkeer dat is ingevoerd bij deze richtlijn in haar geheel en in het bijzonder bij de genoemde artikelen van deze richtlijn. Hieruit volgt dat het beroep slechts ontvankelijk is voor zover het een gestelde niet-nakoming van deze artikelen betreft, maar niet voor zover het is gericht op vaststelling van een schending van diezelfde richtlijn in haar geheel.

      (cf. punten 43, 46, 48)

    2.  Een lidstaat die het vrije verkeer van zaaizaad van genetisch gemodificeerde rassen en de opneming van genetisch gemodificeerde rassen in de nationale rassenlijst verbiedt, komt de verplichtingen niet na die op hem rusten krachtens de artikelen 22 en 23 van richtlijn 2001/18 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van richtlijn 90/220, alsmede krachtens de artikelen 4, lid 4, en 16 van richtlijn 2002/53/EG betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen.

      Wat richtlijn 2001/18 betreft, leggen de artikelen 22 en 23 ervan de lidstaten de verplichting op om het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s) als product of in producten die aan deze richtlijn voldoen, niet te verbieden, te beperken of te verhinderen, tenzij de lidstaten zich, met inachtneming van de nauwkeurige voorwaarden waarin artikel 23 in dit verband voorziet, kunnen beroepen op de mogelijkheid om de daarin bedoelde vrijwaringsmaatregelen te nemen. Voorts is een nationale maatregel die eenzijdig een algemeen verbod op de handel in zaaizaad van GGO’s instelt duidelijk in strijd met de bepalingen van de artikelen 22 en 23.

      Een dergelijk algemeen verbod is duidelijk ook in strijd met artikel 16, lid 1, van richtlijn 2002/53, dat de lidstaten verplicht om zaaizaad van rassen die overeenkomstig deze richtlijn zijn toegelaten, aan geen enkele handelsbeperking in verband met het ras te onderwerpen, tenzij zij zich kunnen beroepen op de in lid 2 van ditzelfde artikel bedoelde, in casu niet van toepassing zijnde, uitzonderingen. Dienaangaande staat vast dat een bepaald aantal rassen die overeenkomstig deze richtlijn zijn toegelaten en derhalve in de in artikel 17 ervan genoemde gemeenschappelijke lijst worden vermeld, genetisch gemodificeerde rassen zijn.

      Bovendien volgt met name uit artikel 4, lid 4, van richtlijn 2002/53, dat de opneming van genetisch gemodificeerde rassen in de nationale rassenlijst geen voorwerp kan vormen van een algemeen verbod. Uit dit artikel 4, lid 4, volgt immers met name dat de eventuele weigering om een ras in die nationale lijst op te nemen om de enkele reden dat het genetisch gemodificeerd is, alleen kan worden gerechtvaardigd indien niet alle passende maatregelen zijn genomen om gevaar voor de volksgezondheid te voorkomen, hetgeen met name niet het geval kan zijn wanneer een ras overeenkomstig de bepalingen van richtlijn 2001/18 is toegelaten.

      (cf. punten 61-64, dictum 1)

    Top