Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62008CJ0133

    Samenvatting van het arrest

    Zaak C-133/08

    Intercontainer Interfrigo SC (ICF)

    tegen

    Balkenende Oosthuizen BV en MIC Operations BV

    (verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden om een prejudiciële beslissing)

    „Verdrag van Rome inzake recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst — Recht dat bij gebreke van rechtskeuze toepasselijk is — Bevrachtingsovereenkomst — Aanknopingscriteria — Splitsbaarheid”

    Conclusie van advocaat-generaal Y. Bot van 19 mei 2009   I ‐ 9690

    Arrest van het Hof (Grote kamer) van 6 oktober 2009   I ‐ 9710

    Samenvatting van het arrest

    1. Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst – Recht dat van toepassing is bij gebreke van keuze – Aanknopingscriteria

      (Verdrag van Rome van 19 juni 1980, art. 4, lid 4)

    2. Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst – Splitsing („dépeçage”) van overeenkomst teneinde toepasselijk recht te bepalen

      (Verdrag van Rome van 19 juni 1980, art. 4, leden 1 en 4)

    3. Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst – Recht dat van toepassing is bij gebreke van keuze – Aanknopingscriteria – Verplichting om toepasselijk recht te bepalen op basis van in artikel 4, leden 2 tot en met 4 genoemde vermoedens

      (Verdrag van Rome van 19 juni 1980, art. 4, leden 2 tot en met 5)

    1.  Het aanknopingscriterium van artikel 4, lid 4, tweede volzin, van het Verdrag van Rome van 19 juni 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst is slechts van toepassing op een bevrachtingsovereenkomst niet zijnde een overeenkomst tot bevrachting voor een enkele reis, wanneer de overeenkomst hoofdzakelijk niet de enkele terbeschikkingstelling van een vervoermiddel, maar het eigenlijke vervoer van de goederen betreft.

      Om vast te stellen of dit laatste het geval is, moet worden gekeken naar het doel van de contractuele verhouding, en bijgevolg naar alle verplichtingen van de partij die de kenmerkende prestatie verricht. Bij een bevrachtingsovereenkomst verplicht de vervrachter zich er in beginsel weliswaar toe om de bevrachter een vervoermiddel ter beschikking te stellen, doch het is niet uitgesloten dat zijn verplichtingen in bepaalde gevallen tevens betrekking hebben op het eigenlijke vervoer van de goederen en dat de betrokken overeenkomst derhalve binnen de werkingssfeer van artikel 4, lid 4, van het verdrag valt.

      (cf. punten 33-35, 37, dictum 1)

    2.  Teneinde een hoog niveau van rechtszekerheid in contractuele verhoudingen te verzekeren, zoals de doelstellingen van het Verdrag van Rome van 19 juni 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst vereisen, moet het systeem ter bepaling van het toepasselijke recht duidelijk blijven en met een bepaalde mate van zekerheid kunnen worden voorzien.

      Hiertoe moet artikel 4, lid 1, tweede volzin, van het verdrag in die zin worden uitgelegd dat een deel van de overeenkomst alleen door een ander recht kan worden beheerst dan het recht dat wordt toegepast op de rest van de overeenkomst, indien het voorwerp van dat deel autonoom is. Wanneer het aanknopingscriterium dat op een bevrachtingsovereenkomst wordt toegepast, het criterium van artikel 4, lid 4, van het verdrag is, moet dit criterium bijgevolg op de gehele overeenkomst worden toegepast, tenzij het deel van de overeenkomst betreffende het vervoer autonoom is ten opzichte van de rest van de overeenkomst.

      (cf. punten 44-49, dictum 2)

    3.  Artikel 4, lid 5, van het Verdrag van Rome van 19 juni 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst moet in die zin worden uitgelegd dat wanneer uit het geheel der omstandigheden duidelijk blijkt dat de overeenkomst nauwer is verbonden met een ander land dan het land dat wordt bepaald op basis van een van de criteria van artikel 4, leden 2 tot en met 4, van het verdrag, de rechter die criteria buiten toepassing dient te laten en het recht dient toe te passen van het land waarmee die overeenkomst het nauwst is verbonden. De rechter behoudt deze bevoegdheid niettegenstaande zijn plicht om steeds op basis van de in artikel 4, leden 2 tot en met 4, van het verdrag genoemde vermoedens, die beantwoorden aan het algemene vereiste van voorzienbaarheid van het recht en dus van rechtszekerheid in de contractuele verhoudingen, te bepalen welk recht toepasselijk is.

      (cf. punten 62-64, dictum 3)

    Top