EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62008CJ0033

Samenvatting van het arrest

Zaak C-33/08

Agrana Zucker GmbH

tegen

Bundesministerium für Land- und Forstwirtschaft, Umwelt und Wasserwirtschaft

(verzoek van het Verwaltungsgerichtshof om een prejudiciële beslissing)

„Suiker — Tijdelijke regeling voor herstructurering van suikerindustrie — Artikel 11 van verordening (EG) nr. 320/2006 — Berekening van tijdelijke herstructureringsheffing — Inaanmerkingneming van gedeelte van quotum dat preventief aan markt is onttrokken — Evenredigheidsbeginsel en non-discriminatiebeginsel”

Conclusie van advocaat-generaal V. Trstenjak van 18 februari 2009   I ‐ 5038

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 11 juni 2009   I ‐ 5070

Samenvatting van het arrest

  1. Landbouw – Gemeenschappelijke ordening van markten – Suiker – Tijdelijke regeling voor herstructurering van suikerindustrie – Berekening van tijdelijke herstructureringsheffing

    (Verordening nr. 320/2006 van de Raad, art. 11; verordening nr. 493/2006 van de Commissie, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1542/2006, art. 3)

  2. Landbouw – Gemeenschappelijke ordening van markten – Suiker – Tijdelijke regeling voor herstructurering van suikerindustrie – Berekening van tijdelijke herstructureringsheffing

    (Verordening nr. 320/2006 van de Raad, art. 11)

  1.  Artikel 11 van verordening nr. 320/2006 tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap en tot wijziging van verordening nr. 1290/2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid moet aldus worden uitgelegd dat in de berekeningsgrondslag van de tijdelijke herstructureringsheffing wordt opgenomen het deel van het aan een onderneming toegekende suikerquotum dat preventief aan de markt is onttrokken overeenkomstig artikel 3 van verordening nr. 493/2006 inzake overgangsmaatregelen in het kader van de hervorming van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker, en tot wijziging van de verordeningen nr. 1265/2001 en nr. 314/2002, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1542/2006. De berekeningsgrondslag van de door een onderneming te betalen tijdelijke heffing bestaat uit het totaal aantal ton suikerquotum dat aan die onderneming is toegekend.

    De enige vrijstelling van betaling van de tijdelijke heffing waarin verordening nr. 320/2006 voorziet, is die — in artikel 11, lid 1, tweede alinea, van die verordening — voor de quota waarvan de onderneming overeenkomstig artikel 3, lid 1, van die verordening afstand heeft gedaan.

    In dat verband is in de eerste plaats de in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 320/2006 bedoelde quotumafstand in het kader van de hervorming van de gemeenschappelijke ordening van de suikermarkt een instrument dat zich duidelijk onderscheidt van de onttrekking aan de markt in de zin van artikel 19 van verordening nr. 318/2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker, alsook van de preventieve onttrekking in de zin van artikel 3 van verordening nr. 493/2006, die een andere aard en doelstelling hebben. In de tweede plaats volgt uit het feit dat de afstand van een quotum, de onttrekking aan de markt en de preventieve onttrekking behoren tot dezelfde reeks maatregelen tot hervorming van de gemeenschappelijke marktordening in de sector suiker, dat de gemeenschapswetgever in artikel 11 van verordening nr. 320/2006 bewust geen vrijstelling van de tijdelijke heffing heeft vastgesteld voor de aan de markt onttrokken hoeveelheden suiker, zoals die welke in dat artikel is vastgesteld voor de quota waarvan afstand is gedaan.

    (cf. punten 19-21, 25-26, dictum 1)

  2.  De vaststelling van de tijdelijke heffing op basis van het toegekende quotum, in voorkomend geval met inbegrip van het gedeelte van het quotum dat aan de markt is onttrokken, is niet kennelijk ongeschikt voor de verwezenlijking van de doelstelling die wordt nagestreefd door verordening nr. 320/2006 tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap en tot wijziging van verordening nr. 1290/2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, zodat zij niet kan worden geacht in te druisen tegen het evenredigheidsbeginsel.

    Bovendien kan de opneming van de hoeveelheid suiker die preventief aan de markt is onttrokken, in de berekeningsgrondslag van de tijdelijke heffing niet worden geacht in te druisen tegen het non-discriminatiebeginsel. Het is juist dat ondernemingen die zich mogelijkerwijs in een vergelijkbare situatie bevinden maar in verschillende lidstaten zijn gevestigd, bij de vaststelling van de tijdelijke heffing overeenkomstig artikel 11 van verordening nr. 320/2006 verschillend worden behandeld. Een dergelijke behandeling van de ondernemingen blijkt evenwel objectief gerechtvaardigd te zijn. Aangezien de verdeling van de quota over de ondernemingen en het beheer van die quota een zaak blijft van de lidstaten, wordt ook de afstand van quota door iedere lidstaat georganiseerd en verschilt hij van lidstaat tot lidstaat. In dat verband heeft de toepassing, overeenkomstig artikel 3, lid 2, van verordening nr. 493/2006 inzake overgangsmaatregelen in het kader van de hervorming van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker, van een coëfficiënt die naargelang van de betrokken lidstaat verschilt, tot doel rekening te houden met de inspanningen van de lidstaten betreffende de definitieve afstand van quota, en daardoor bij te dragen tot een gelijkmatige inkrimping van de productie in alle lidstaten teneinde een productie-evenwicht in de gehele Gemeenschap te bereiken.

    (cf. punten 43, 50-52)

Top