EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007TJ0177

Samenvatting van het arrest

Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1. Procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1)

2. Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Voordeel verschaft aan ontvangers van staatssteun

(Art. 87, lid 1, EG)

3. Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Voordeel verschaft aan ontvangers van staatssteun – Indirecte voordelen – Daaronder begrepen

(Art. 87, lid 1, EG)

4. Steunmaatregelen van de staten – Verbod – Afwijkingen – Steun die in aanmerking komt voor afwijking bedoeld in artikel 87, lid 3, sub c, EG – Voorwaarden

(Art. 87, lid 3, sub c, EG)

5. Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Beschikking van Commissie inzake staatssteun – Kwalificatie van aantasting van mededinging en van ongunstige beïnvloeding van handelsverkeer tussen lidstaten

(Art. 87, lid 1, EG en 253 EG)

6. Steunmaatregelen van de staten – Terugvordering van onrechtmatige steun – Steun verleend in strijd met procedureregels van artikel 88 EG – Eventueel gewettigd vertrouwen van steunontvangers – Rechtszekerheid – Bescherming – Voorwaarden en grenzen

(Art. 88 EG; verordening nr. 659/1999 van de Raad, art. 14, lid 1)

Samenvatting

1. Het inleidend verzoekschrift, dat volgens artikel 44, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht het voorwerp van het geschil en de aangevoerde middelen moet vermelden, kan op specifieke punten worden gestaafd en aangevuld door verwijzingen naar bepaalde passages uit bijgevoegde stukken, maar de bijlagen dienen louter als bewijsmiddel en documentatie. Zij kunnen derhalve niet worden gebruikt om een in het verzoekschrift summier uiteengezet middel uit te werken door bezwaren of argumenten aan te voeren die daarin niet zijn genoemd. De verzoeker moet in zijn verzoekschrift de exacte bezwaren aangeven waarover hij een uitspraak van het Gerecht verlangt, evenals − in elk geval summier − de juridische en feitelijke gronden waarop die bezwaren berusten.

(cf. punten 24‑25)

2. Een maatregel die bestaat in een overheidssubsidie die wordt betaald aan iedere gebruiker van omroepdiensten die een toestel koopt of huurt waarmee zonder enige kosten voor de gebruiker en de contentprovider signalen voor digitale terrestrische televisie vrij kunnen worden ontvangen, levert voor de digitale terrestrische zenders en de kabelexploitanten een voordeel in de zin van artikel 87, lid 1, EG op in vergelijking met de satellietzenders.

Wanneer het voordeel van de betrokken maatregel slechts wordt toegekend wanneer is voldaan aan verschillende cumulatieve voorwaarden, waaronder de aankoop of de huur van een toestel waarmee digitale terrestrische televisiesignalen kunnen worden ontvangen, kan hij immers duidelijk niet ten goede komen aan een consument die besluit om een toestel te kopen of te huren dat uitsluitend digitale satelliettelevisiesignalen kan ontvangen. Een dergelijke maatregel beantwoordt dus niet aan het vereiste van technologische neutraliteit dat de Commissie met betrekking tot steunmaatregelen inzake de markt van digitale televisie heeft gesteld.

De ontwikkeling van een kijkerspubliek is een wezenlijk onderdeel van de zakelijke activiteiten van een televisiezender. Ook moet in aanmerking worden genomen dat een dergelijke maatregel de consumenten ertoe aanzet om over te schakelen van analoge naar digitale terrestrische technologie, waarbij de kosten die de digitale terrestrische televisiezenders hadden moeten dragen, beperkt worden, en die zenders in vergelijking met nieuwe concurrenten in staat stelt hun bestaande marktpositie te consolideren wat betreft het merkimago en het behoud van klanten.

Het feit dat een dergelijke maatregel zeer voordelig is voor de consumenten, aangezien de prijs van meer gesofisticeerde decoders daardoor wordt teruggebracht tot het prijsniveau van zapperboxen, heeft geen invloed op het feit dat hij ook een voordeel oplevert voor de terrestrische zenders en de kabelexploitanten.

De prijs van de decoder is trouwens een beslissende factor voor de keuze van de kijker. Een rechtstreekse subsidie aan de consumenten leidt automatisch tot een daling van de koop- of huurprijs van een toestel waarmee digitale terrestrische televisiesignalen kunnen worden ontvangen. Een dergelijke prijsdaling kan de keuze van prijsbewuste consumenten beïnvloeden.

Bovendien is een dergelijke maatregel selectief, ook al kunnen de satellietzenders ervan profiteren door „hybride” decoders aan te bieden, dus decoders voor zowel terrestrische als satellietprogramma’s. In dat geval impliceert de terbeschikkingstelling van „hybride” decoders door satellietzenders immers extra kosten, die worden verrekend in de prijs bij verkoop aan consumenten en hooguit worden gecompenseerd door de betrokken maatregel die aan deze laatsten ten goede komt. Satellietzenders bevinden zich dus in een minder gunstige positie dan terrestrische zenders en kabelexploitanten, aangezien deze geen extra kosten moeten afwentelen op de prijs van de decoders bij de verkoop aan consumenten die van de betrokken maatregel profiteren.

(cf. punten 56‑57, 60, 62, 64‑65, 68, 95)

3. Artikel 87 EG verbiedt steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, zonder dat een onderscheid wordt gemaakt naargelang de aan de steun verbonden voordelen rechtstreeks of indirect wordt verleend. Een voordeel dat rechtstreeks is verleend aan bepaalde natuurlijke of rechtspersonen die niet noodzakelijkerwijs ondernemingen zijn, kan daarom een indirect voordeel en dus staatssteun vormen voor andere natuurlijke of rechtspersonen die ondernemingen zijn.

Bijgevolg kan een subsidie aan de consumenten worden aangemerkt als steun voor de ondernemingen die consumptiegoederen of -diensten aanbieden.

(cf. punten 75‑76)

4. Om met de gemeenschappelijke markt verenigbaar te zijn in de zin van artikel 87, lid 3, sub c, EG, moet een steunmaatregel een doel van gemeenschappelijk belang nastreven, daarvoor noodzakelijk en daaraan evenredig zijn.

In verband met een maatregel die bestaat in een overheidssubsidie die wordt betaald aan iedere gebruiker van omroepdiensten die een toestel koopt of huurt waarmee zonder enige kosten voor de gebruiker en de contentprovider signalen voor digitale terrestrische televisie vrij kunnen worden ontvangen, kan niet worden aangenomen dat het doel van gemeenschappelijk belang is het verhelpen van het marktfalen dat inzonderheid het probleem van coördinatie tussen de spelers betreft dat aan de oorsprong ligt van een belemmering van de ontwikkeling van de digitale omroep.

Wanneer de gevestigde zenders de vaststelling van een wettelijke termijn voor de stopzetting van uitzendingen via analoge technologie als een vaststaand feit dienen te beschouwen en de ontwikkeling van nieuwe zakelijke strategieën dienen aan te vangen, zijn de subsidies voor de aankoop van digitale decoders immers niet noodzakelijk om het probleem van coördinatie tussen de verschillende spelers op de markt op te lossen, daar dat probleem reeds is opgelost doordat er een dwingende datum is voor de overschakeling naar digitale televisie.

Wanneer de terrestrische televisie een grote plaats inneemt, is het risico voor de commerciële spelers dat geen kritische massa consumenten wordt gehaald ten gevolge van een probleem van coördinatie tussen ondernemingen overigens niet van dien aard dat zij dat niet aankunnen.

(cf. punten 125‑126)

5. De motiveringsplicht verlangt dat de Commissie, wanneer zij een maatregel als een steunmaatregel aanmerkt, aangeeft waarom de betrokken maatregel volgens haar binnen de werkingssfeer van artikel 87, lid 1, EG valt. Met betrekking tot het bestaan van een verstoring van de mededinging op de gemeenschappelijke markt moet de Commissie in de motivering van haar beschikking weliswaar ten minste de omstandigheden aanduiden waaronder de steun werd verleend, wanneer daarmee kan worden aangetoond dat de steun het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden en de mededinging kan vervalsen of dreigen te vervalsen, maar zij behoeft geen economische analyse van de reële situatie op de betrokken markten, het marktaandeel van de ondernemingen die de steun hebben genoten, de positie van de concurrerende ondernemingen en het handelsverkeer in de betrokken diensten tussen de lidstaten te geven. Bovendien is de Commissie, in het geval van onrechtmatig verleende steun, niet gehouden om de daadwerkelijke gevolgen van de steunmaatregelen voor de mededinging en voor het handelsverkeer tussen de lidstaten aan te tonen. Een dergelijke verplichting zou immers betekenen dat lidstaten die onrechtmatige steun uitkeren, bevoordeeld zouden worden in vergelijking met lidstaten die hun voorgenomen steunmaatregelen aanmelden. Met name behoeft de Commissie slechts aan te tonen dat de litigieuze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden en de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen, en is het niet nodig dat de relevante markt wordt afgebakend.

(cf. punten 144‑146)

6. Indien negatieve beschikkingen worden gegeven in gevallen van onrechtmatige steun, beschikt de Commissie volgens artikel 14, lid 1, van verordening nr. 659/1999 inzake de toepassing van artikel 88 EG dat de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen dient te nemen om de steun van de begunstigde terug te vorderen. Daarin is evenwel ook bepaald dat de Commissie geen terugvordering van de steun verlangt indien zulks in strijd is met een algemeen beginsel van het gemeenschapsrecht. Ondernemingen die steun genieten, kunnen in beginsel echter slechts een gewettigd vertrouwen in de rechtmatigheid van de steun hebben wanneer de steun met inachtneming van de procedure is toegekend. Een behoedzaam ondernemer zal immers normaliter in staat zijn zich ervan te vergewissen of deze procedure is gevolgd, zelfs indien de steunverlenende lidstaat in zodanige mate verantwoordelijk is voor de onrechtmatigheid van de beslissing tot toekenning van de steun, dat de intrekking van de steun een schending van de goede trouw lijkt.

Het rechtszekerheidsbeginsel vereist dat rechtsregels duidelijk en nauwkeurig zijn en strekt ertoe te waarborgen dat door het gemeenschapsrecht beheerste rechtssituaties en -betrekkingen voorzienbaar zijn. Met betrekking tot de terugbetaling van met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar verklaarde steun vereist geen enkele bepaling dat de Commissie het precieze bedrag van de terug te betalen steun vaststelt. Voldoende is immers, dat de beschikking van de Commissie de gegevens bevat waarmee de adressaat van de beschikking zonder buitensporige moeilijkheden zelf het bedrag kan vaststellen. Dat het moeilijk is om de juiste waarde te bepalen van een van de parameters van de in de bestreden beschikking uiteengezette berekeningsmethode, levert dus nog geen schending van het rechtszekerheidsbeginsel op.

(cf. punten 170, 173, 179‑181)

Top