EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007TJ0090

Samenvatting van het arrest

Gevoegde zaken T-90/07 P en T-99/07 P

Koninkrijk België en Commissie van de Europese Gemeenschappen

tegen

Emmanuel Genette

„Hogere voorziening — Ambtenarenrecht — Ambtenaren — Pensioenen — Overdracht van nationale pensioenrechten — Besluit houdende weigering van intrekking van aanvraag tot overdracht en van indiening van nieuwe aanvraag tot overdracht — Bevoegdheid van Gerecht voor ambtenarenzaken — Wijziging van voorwerp van geschil — Niet-ontvankelijkheid van beroep in eerste aanleg”

Arrest van het Gerecht (Kamer voor hogere voorzieningen) van 18 december 2008   II ‐ 3863

Samenvatting van het arrest

  1. Hogere voorziening – Voorwerp – Vorderingen die uitsluitend strekken tot vernietiging van in eerste aanleg gegeven beslissing – Ontvankelijkheid

    (Statuut van het Hof van Justitie, bijlage I, art. 13, lid 1; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg, art. 139, lid 1, sub b)

  2. Ambtenaren – Pensioenen – Pensioenrechten verkregen vóór indiensttreding bij Gemeenschappen – Overschrijving naar gemeenschappelijk stelsel – Modaliteiten

    (Ambtenarenstatuut, bijlage VIII, art. 11, lid 2)

  3. Ambtenaren – Beroep – Bevoegdheid van gemeenschapsrechter – Grenzen – Verbod om ultra petita te beslissen

    (Statuut van het Hof van Justitie, art. 21, eerste alinea, en bijlage I, art. 7, lid 1; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg, art. 44, lid 1, sub c)

  4. Ambtenaren – Beroep – Bezwarende handeling – Begrip – Afwijzing van verzoek om toestemming om beheersorgaan van nationale pensioenregeling op grond van onrechtmatigheid van toegepaste nationale wettelijke regeling te verzoeken om intrekking van besluit houdende vaststelling van bedrag van pensioenrechten die betrokkene vóór zijn indiensttreding bij Gemeenschappen had verworven, en om vervanging van dat besluit door nieuw besluit – Onbevoegdheid van gemeenschapsinstelling – Daarvan uitgesloten

    (Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91; bijlage VIII, art. 11, lid 2)

  5. Ambtenaren – Beroep – Bezwarende handeling – Begrip – Nalaten om door Statuut opgelegde maatregel te treffen – Nalaten van instelling om ambtenaren bijstand te verlenen bij ontbreken van daartoe strekkend verzoek – Daarvan uitgesloten

    (Ambtenarenstatuut, art. 24, 90 en 91)

  1.  Het ontbreken in een hogere voorziening van vorderingen tot gehele of gedeeltelijke toewijzing van de in eerste aanleg geformuleerde vorderingen in de zin van artikel 139, lid 1, sub b, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg rechtvaardigt niet dat deze hogere voorziening niet-ontvankelijk wordt verklaard, wanneer zij overeenkomstig artikel 139, lid 1, sub a, van dat reglement voor de procesvoering vorderingen van de rekwirant strekkende tot vernietiging van de beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken bevat.

    Een dergelijke hogere voorziening behoudt in die omstandigheden immers haar nuttig effect, aangezien het Gerecht van eerste aanleg, indien het de door rekwirant geformuleerde vordering tot vernietiging toewijst, het geding niet ipso facto beëindigt, maar de partijen terugplaatst in de toestand waarin zij zich vóór de bestreden beslissing bevonden. De rechterlijke instantie die het geding definitief dient af te doen, te weten het Gerecht voor ambtenarenzaken of het Gerecht van eerste aanleg zelf, naargelang het gebruik dat dit laatste maakt van de bevoegdheid die artikel 13, lid 1, van bijlage I bij het Statuut van het Hof van Justitie hem toekent, zal rekening moeten houden met de door die partij in eerste aanleg geformuleerde vorderingen om deze geheel of ten dele toe te wijzen dan wel om ze af te wijzen, zonder die afwijzing te kunnen baseren op de omstandigheid dat die vorderingen voor hem niet zijn herhaald.

    (cf. punten 40-41)

  2.  Volgens artikel 11, lid 2, tweede alinea, van bijlage VIII bij het Statuut in de versie vóór de inwerkingtreding van verordening nr. 723/2004 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren en van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, bepaalt de instelling waarbij de ambtenaar werkzaam is, het aantal pensioenjaren dat zij volgens haar eigen regeling aanrekent op basis van het bedrag van de pensioenrechten die de ambtenaar in de nationale pensioenregelingen heeft verworven vóór zijn indiensttreding bij die instelling. Uit deze bepaling volgt, dat de gemeenschapsinstelling slechts verplicht is, het door de beheersorganen van de nationale pensioenregelingen waarin de betrokken ambtenaar vóór zijn indiensttreding bij de Gemeenschappen rechten had verworven, berekende bedrag van de pensioenrechten om te zetten in voor haar eigen pensioenregeling in aanmerking te nemen pensioenjaren. De berekening van het bedrag van de over te dragen pensioenrechten behoort daarentegen tot de uitsluitende bevoegdheid van de beheersorganen van de nationale pensioenregelingen die bij de overdracht zijn betrokken. Het staat aan elke lidstaat, de concrete middelen te kiezen en aan te wenden om de gemeenschapsambtenaren in staat te stellen, gebruik te maken van de mogelijkheid om de rechten die zij in de nationale pensioenregelingen hebben verworven, aan de communautaire pensioenregeling over te dragen.

    De besluiten betreffende, enerzijds, de berekening van het bedrag van de over te dragen pensioenrechten, en anderzijds, de omzetting van deze rechten in voor de communautaire pensioenregeling in aanmerking te nemen pensioenjaren, worden door een verschillende rechtsorde beheerst en zijn elk aan de in hun respectieve rechtsorde voorziene rechterlijke toetsing onderworpen. Alleen de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties zijn bevoegd om kennis te nemen van de verzoeken of de geschillen betreffende de besluiten houdende berekening van de rechten die de gemeenschapsambtenaren in de nationale pensioenregelingen hebben verworven, en het staat aan de betrokken ambtenaren om dergelijke verzoeken of geschillen bij die autoriteiten en rechterlijke instanties in te dienen of aan te brengen volgens de procedures waarin het toepasselijke nationale recht voorziet.

    (cf. punten 56-57)

  3.  De gemeenschapsrechter die kennis dient te nemen van een door een ambtenaar ingesteld beroep, mag niet ultra petita beslissen, en de door hem uitgesproken nietigverklaring mag derhalve niet verder gaan dan die welke de verzoeker heeft gevorderd in het inleidend verzoekschrift, dat het voorwerp van het geschil moet omschrijven.

    (cf. punten 71-72)

  4.  De weigering van het tot aanstelling bevoegde gezag om gunstig gevolg te geven aan het door een ambtenaar geformuleerde verzoek om wegens de gestelde onrechtmatigheid van de toegepaste nationale wettelijke regeling toestemming te krijgen om het beheersorgaan van de nationale pensioenregeling te verzoeken om intrekking van een besluit houdende vaststelling van het bedrag van de pensioenrechten die betrokkene vóór zijn indiensttreding bij de Gemeenschappen had verworven, en om vaststelling van een nieuw besluit dienaangaande op grond van een nieuwe nationale wettelijke regeling, vormt geen bezwarende handeling omdat het tot aanstelling bevoegde gezag niet bevoegd is om de gevraagde maatregelen te treffen. Een dergelijk verzoek is immers gegrond op een betwisting betreffende de toepassing van het nationale recht door de beheersorganen van de nationale pensioenregelingen, die volgens het uit artikel 11, lid 2, tweede alinea, van bijlage VIII bij het Statuut, in de versie vóór de inwerkingtreding van verordening nr. 723/2004 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren en van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden, voortvloeiende beginsel van verdeling van de bevoegdheden onder het nationale recht en derhalve onder de uitsluitende bevoegdheid van de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties valt, waarbij het aanzoeken van deze laatste in voorkomend geval kan meebrengen dat het Hof van Justitie krachtens artikel 234 EG om een prejudiciële beslissing wordt verzocht.

    (cf. punten 87, 92-96)

  5.  Het nalaten van een instelling om haar ambtenaren en personeelsleden bijstand als bedoeld in artikel 24 van het Statuut te verlenen, vormt slechts een bezwarende handeling in de zin van artikel 90, lid 2, van het Statuut, indien de instelling tot het verlenen van bijstand gehouden is ongeacht of haar ambtenaren of personeelsleden daarom verzoeken. Het staat echter in beginsel aan de betrokken ambtenaar om een verzoek om bijstand in te dienen bij de instelling waartoe hij behoort, en slechts op grond van buitengewone omstandigheden kan de gemeenschapsinstelling verplicht zijn, zonder voorafgaand verzoek van die ambtenaar uit eigen beweging bijstand in een bepaalde vorm te verlenen.

    (cf. punten 100-101)

Top