Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007CJ0478

    Samenvatting van het arrest

    Zaak C-478/07

    Budějovický Budvar, národní podnik

    tegen

    Rudolf Ammersin GmbH

    (verzoek van het Handelsgericht Wien om een prejudiciële beslissing)

    „Bilaterale verdragen tussen lidstaten — Bescherming in lidstaat van aanduiding van geografische herkomst van andere lidstaat — Benaming,Bud’ — Gebruik van merk American Bud — Artikelen 28 EG en 30 EG — Verordening (EG) nr. 510/2006 — Communautaire beschermingsregeling voor geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen — Toetreding van Tsjechische Republiek — Overgangsmaatregelen — Verordening (EG) nr. 918/2004 — Werkingssfeer van communautaire regeling — Uitputtend karakter”

    Conclusie van advocaat-generaal D. Ruiz-Jarabo Colomer van 5 februari 2009   I ‐ 7724

    Arrest van het Hof (Grote kamer) van 8 september 2009   I ‐ 7757

    Samenvatting van het arrest

    1. Vrij verkeer van goederen – Afwijkingen – Bescherming van industriële en commerciële eigendom – Bescherming van benaming als eenvoudige en indirecte aanduiding van geografische herkomst – Voorwaarden

      (Art. 28 EG en 30 EG)

    2. Vrij verkeer van goederen – Afwijkingen – Bescherming van industriële en commerciële eigendom – Bescherming van benaming die krachtens bilateraal verdrag tussen lidstaten is beschermd als geografische aanduiding of oorsprongsbenaming – Voorwaarden

      (Art. 30 EG)

    3. Landbouw – Eenvormige wettelijke regelingen – Bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen – Uniforme en uitputtende beschermingsregeling

      (Verordening nr. 510/2006 van de Raad)

    1.  Om te bepalen of een benaming die geen geografische naam is, kan worden beschouwd als een eenvoudige en indirecte aanduiding van geografische herkomst waarvan de bescherming krachtens tussen lidstaten gesloten bilaterale verdragen kan worden gerechtvaardigd ten aanzien van de criteria van artikel 30 EG, moet de verwijzende rechter onderzoeken of, volgens de in de lidstaat van oorsprong heersende feitelijke omstandigheden en opvattingen, deze benaming, ook al is zij als zodanig geen geografische naam, op zijn minst geschikt is om de consument erop te wijzen dat het daarmee aangeduide product uit een bepaalde streek of plaats van deze lidstaat afkomstig is. Wanneer uit dit onderzoek blijkt dat de betrokken benaming niet op zijn minst geschikt is om de geografische herkomst van het betrokken product in gedachten op te roepen, kan de bescherming ervan niet worden gerechtvaardigd op grond van de bescherming van de industriële en commerciële eigendom in de zin van artikel 30 EG, en is zij in beginsel in strijd met artikel 28 EG, behoudens rechtvaardiging op een andere grondslag.

      De verwijzende rechter moet bovendien nagaan, opnieuw ten aanzien van de in de lidstaat van oorsprong heersende feitelijke omstandigheden en opvattingen, of deze benaming op of na de datum van inwerkingtreding van de bilaterale verdragen in deze lidstaat niet tot soortnaam is geworden, nu vaststaat dat het doel van de bij deze verdragen ingevoerde beschermingsregeling bestaat in de bescherming van de industriële en commerciële eigendom in de zin van artikel 30 EG.

      Bij gebreke van een gemeenschapsrechtelijk voorschrift ter zake staat het aan de verwijzende rechter om overeenkomstig zijn nationaal recht te beslissen of een consumentenenquête nodig is om duidelijkheid te brengen over de feitelijke omstandigheden en opvattingen die in de lidstaat van oorsprong heersen, in het kader van zijn onderzoek of een benaming kan worden beschouwd als een eenvoudige en indirecte aanduiding van geografische herkomst en in deze lidstaat niet tot soortnaam is geworden. Eveneens overeenkomstig dit nationale recht moet de verwijzende rechter, indien hij een consumentenenquête nodig acht, voor deze onderzoeken bepalen welk percentage van consumenten voldoende significant is.

      (cf. punten 82-84, 89, 94, dictum 1)

    2.  Artikel 30 EG bevat geen concreet vereiste inzake de kwaliteit en de duur van het gebruik dat in de lidstaat van oorsprong wordt gemaakt van een benaming die krachtens tussen lidstaten gesloten bilaterale verdragen is beschermd, opdat de bescherming ervan gerechtvaardigd is op grond van de bescherming van de industriële en commerciële eigendom in de zin van dit artikel. Of een dergelijk vereiste in een concreet geval geldt, moet door de aangezochte nationale rechter worden uitgemaakt overeenkomstig het toepasselijke nationale recht en inzonderheid overeenkomstig de beschermingsregeling waarin deze tussen de betrokken lidstaten gesloten bilaterale verdragen voorzien.

      (cf. punten 91, 93-94, dictum 1)

    3.  De communautaire beschermingsregeling van verordening nr. 510/2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen is uitputtend, zodat deze verordening zich verzet tegen toepassing van een beschermingsregeling waarin is voorzien door verdragen tussen twee lidstaten, zoals bilaterale verdragen, volgens welke een benaming die overeenkomstig het recht van een lidstaat als oorsprongsbenaming is erkend, wordt beschermd in een andere lidstaat waar daadwerkelijk op deze bescherming aanspraak wordt gemaakt ofschoon voor deze oorsprongsbenaming geen aanvraag tot registratie op grond van deze verordening is ingediend.

      Het doel van verordening nr. 510/2006 bestaat er immers niet in, naast de nationale regels, die kunnen voortbestaan, een aanvullende beschermingsregeling voor gekwalificeerde geografische aanduidingen in te voeren, zoals bijvoorbeeld is gebeurd bij verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk, doch te voorzien in een uniforme en uitputtende beschermingsregeling voor deze aanduidingen.

      (cf. punten 114, 129, dictum 2)

    Top