EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007CJ0161

Samenvatting van het arrest

Zaak C-161/07

Commissie van de Europese Gemeenschappen

tegen

Republiek Oostenrijk

„Niet-nakoming — Artikel 43 EG — Nationale regeling houdende vaststelling van voorwaarden voor inschrijving van vennootschappen op verzoek van burgers van nieuwe lidstaten — Procedure van bewijs van hoedanigheid van zelfstandige”

Conclusie van advocaat-generaal M. Poiares Maduro van 18 september 2008   I ‐ 10673

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 december 2008   I ‐ 10685

Samenvatting van het arrest

Vrij verkeer van personen – Vrijheid van vestiging – Beperkingen

(Art. 43 EG en 46 EG)

Door voor de inschrijving van vennootschappen in het handelsregister op verzoek van burgers van de lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden, met uitzondering van de Republiek Cyprus en de Republiek Malta, die vennoot van een personenvennootschap of minderheidsaandeelhouder van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid zijn, de vaststelling van hun hoedanigheid van zelfstandige door een arbeidsbureau of de overlegging van een vrijstelling van het bezit van een arbeidsvergunning te verlangen, komt een lidstaat de krachtens artikel 43 EG op hem rustende verplichtingen niet na. Artikel 43 EG verbiedt namelijk elke lidstaat om voor degenen die gebruik maken van de vrijheid zich aldaar te vestigen, andere voorwaarden voor de uitoefening van hun activiteiten vast te stellen dan die welke voor eigen burgers gelden. Alleen de burgers van de acht nieuwe lidstaten voor de toegang tot deze activiteiten extra formaliteiten ten opzichte van die voor de eigen burgers opleggen, schendt dus juist dit verbod.

Dit verschil in behandeling kan slechts onder de afwijking van artikel 46 EG vallen, volgens welke discriminerende maatregelen slechts kunnen worden gerechtvaardigd uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid. Zelfs al zou een risico van omzeiling van de overgangsbepalingen inzake het vrije verkeer van werknemers uit de acht nieuwe lidstaten een verstoring van de openbare orde van de betrokken lidstaat kunnen veroorzaken, dan nog is de betrokken beperking van de vrijheid van vestiging ongerechtvaardigd, tenzij deze laatste lidstaat rechtens genoegzaam aantoont dat de in de betrokken wettelijke regeling bedoelde doelstelling van goede werking van de arbeidsmarkt de invoering vereist van een algemeen stelsel van voorafgaande vergunningen voor alle betrokken marktdeelnemers van de acht nieuwe lidstaten, en dat dit doel niet met minder restrictieve maatregelen voor de vrijheid van vestiging kan worden bereikt.

(cf. punten 28-30, 32, 38, 41, 42 en dictum)

Top