Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007CJ0138

    Samenvatting van het arrest

    Zaak C-138/07

    Belgische Staat

    tegen

    Cobelfret NV

    (verzoek van het Hof van Beroep te Antwerpen om een prejudiciële beslissing)

    „Richtlijn 90/435/EEG — Artikel 4, lid 1 — Rechtstreekse werking — Nationale regeling tot afschaffing van dubbele belasting over uitgekeerde winst — Aftrek van bedrag van ontvangen dividenden van belastbare grondslag van moedermaatschappij alleen voor zover deze belastbare winst heeft geboekt”

    Conclusie van advocaat-generaal E. Sharpston van 8 mei 2008   I ‐ 734

    Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 12 februari 2009   I ‐ 743

    Samenvatting van het arrest

    1. Harmonisatie van wetgevingen – Gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten – Richtlijn 90/435

      (Richtlijn 90/435 van de Raad, art. 4, lid 1, eerste streepje)

    2. Harmonisatie van wetgevingen – Gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten – Richtlijn 90/435

      (Richtlijn 90/435 van de Raad, art. 4, lid 1, eerste streepje)

    1.  Artikel 4, lid 1, eerste streepje, van richtlijn 90/435 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat die bepaalt dat de door een moedermaatschappij ontvangen dividenden in de belastbare basis van deze vennootschap worden opgenomen en daarna ten belope van 95% daarvan worden afgetrokken voor zover er voor het betrokken belastingtijdvak na aftrek van de andere vrijgestelde winsten een positief winstsaldo overblijft.

      Aan de verplichting van de lidstaat die voor het stelsel van artikel 4, lid 1, eerste streepje, van richtlijn 90/435 heeft gekozen, om zich te onthouden van het belasten van de winst die de moedermaatschappij als deelgerechtigde van haar dochteronderneming ontvangt, is immers geen voorwaarde gekoppeld. De enige voorbehouden zijn die van artikel 4, leden 2 en 3, en artikel 1, lid 2, van deze richtlijn. Met name bepaalt artikel 4, lid 1, eerste streepje, van richtlijn 90/435 niet dat de door de moedermaatschappij ontvangen dividenden slechts onbelast dienen te blijven indien er sprake is van andere belastbare winst. Derhalve kunnen de lidstaten niet eenzijdig beperkende maatregelen, zoals het vereiste dat er belastbare winsten zijn bij de moedermaatschappij, vaststellen en op die manier de mogelijkheid om de in richtlijn 90/435 voorziene voordelen te benutten, aan voorwaarden koppelen.

      Bovendien heeft een dergelijke regeling tot gevolg dat wanneer de moedermaatschappij voor het betrokken belastingtijdvak geen andere belastbare winsten boekt, haar verliezen ten belope van de ontvangen dividenden worden verminderd. Aangezien deze belastingregeling de overdracht van verliezen naar latere belastingjaren in beginsel toestaat, beïnvloedt de vermindering van de voor een dergelijke overdracht in aanmerking komende verliezen van de moedermaatschappij ten belope van de ontvangen dividenden de belastbare basis van deze vennootschap in het belastingjaar dat volgt op het jaar waarin deze dividenden zijn ontvangen, voor zover haar winsten meer bedragen dan de overdraagbare verliezen. Hieruit volgt dat, ook indien de door de moedermaatschappij ontvangen dividenden niet aan vennootschapsbelasting worden onderworpen in het belastingjaar waarin zij zijn uitgekeerd, bovenbedoelde vermindering van de verliezen van de moedermaatschappij ertoe kan leiden dat deze moedermaatschappij op deze dividenden indirect wordt belast in latere belastingjaren, wanneer haar resultaat positief is. Een dergelijke beperking van de aftrek van de ontvangen dividenden is niet verenigbaar van richtlijn 90/435.

      Ook al beoogt een lidstaat elke benadeling van de samenwerking tussen vennootschappen uit verschillende lidstaten ten opzichte van de samenwerking tussen vennootschappen uit dezelfde lidstaat op te heffen door dit stelsel zowel toe te passen op dividenden die door ingezeten dochterondernemingen worden uitgekeerd als op die welke door in andere lidstaten gevestigde dochterondernemingen worden uitgekeerd, vormt dit geen rechtvaardiging om een regeling toe te passen die niet verenigbaar is met het in artikel 4, lid 1, eerste streepje, van richtlijn 90/435 neergelegde systeem van voorkoming van economische dubbele belasting.

      (cf. punten 33-34, 36-37, 39-41, 46 en dictum)

    2.  Artikel 4, lid 1, eerste streepje, van richtlijn 90/435 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten, is onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is om voor de nationale rechterlijke instanties te kunnen worden ingeroepen. De in artikel 4, lid 1, eerste streepje, van richtlijn 90/435 neergelegde verplichting om zich te onthouden van het belasten van de door een dochteronderneming aan haar moedermaatschappij uitgekeerde winsten, is immers ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk en voor haar uitvoering of werking niet afhankelijk van een handeling van de gemeenschapsinstellingen of van de lidstaten.

      (cf. punten 64-65 en dictum)

    Top