Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62006CJ0524

    Samenvatting van het arrest

    Zaak C-524/06

    Heinz Huber

    tegen

    Bundesrepublik Deutschland

    (verzoek van het Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein-Westfalen om een prejudiciële beslissing)

    „Bescherming van persoonsgegevens — Europees burgerschap — Beginsel van non-discriminatie op grond van nationaliteit — Richtlijn 95/46/EG — Begrip ‚noodzakelijkheid’ — Algemene verwerking van persoonsgegevens inzake burgers van Unie met nationaliteit van andere lidstaat — Centraal register van buitenlanders”

    Conclusie van advocaat-generaal M. Poiares Maduro van 3 april 2008   I ‐ 9709

    Arrest van het Hof (Grote kamer) van 16 december 2008   I ‐ 9725

    Samenvatting van het arrest

    1. Harmonisatie van wetgevingen – Bescherming van natuurlijke personen in verband met verwerking van persoonsgegevens – Richtlijn 95/46 – Werkingssfeer

      (Richtlijn 95/46 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3, lid 2)

    2. Harmonisatie van wetgevingen – Bescherming van natuurlijke personen in verband met verwerking van persoonsgegevens – Richtlijn 95/46

      (Art. 12, lid 1, EG; richtlijn 95/46 van het Europees Parlement en de Raad, art. 7, sub e)

    3. Gemeenschapsrecht – Beginselen – Gelijke behandeling – Discriminatie op grond van nationaliteit – Systeem van verwerking van persoonsgegevens

      (Art. 12 EG)

    1.  Artikel 3, lid 2, van richtlijn 95/46 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens sluit uitdrukkelijk van de werkingssfeer van de richtlijn uit, onder meer, de verwerking van persoonsgegevens die geschiedt met het oog op de openbare veiligheid, de defensie, de veiligheid van de staat en de activiteiten van de staat op strafrechtelijk gebied. Derhalve valt de verwerking van persoonsgegevens voor de toepassing van de regeling inzake het verblijfsrecht en voor statistiekdoeleinden binnen de werkingssfeer van richtlijn 95/46, maar de verwerking van dergelijke gegevens in verband met de criminaliteitsbestrijding niet.

      (cf. punten 44-45)

    2.  Een systeem van verwerking van persoonsgegevens inzake burgers van de Unie die niet de nationaliteit van de betrokken lidstaat bezitten, waarin een centraal register voor buitenlanders is opgezet en dat de ondersteuning van de met de uitvoering van de verblijfsregeling belaste nationale autoriteiten tot doel heeft, voldoet slechts dan aan het vereiste van noodzakelijkheid dat is gesteld in artikel 7, sub e, van richtlijn 95/46 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, uitgelegd in het licht van het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit:

      indien het uitsluitend de gegevens bevat die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van die regeling door deze autoriteiten, en

      indien door de centrale verwerking van de gegevens de uitvoering van deze regeling met betrekking tot het verblijfsrecht van burgers van de Unie die niet de nationaliteit van die lidstaat bezitten, efficiënter kan verlopen.

      Het is aan de nationale rechter om na te gaan of deze factoren zich voordoen.

      Gelet op het doel van richtlijn 95/46, een gelijkwaardige bescherming te bieden in alle lidstaten, kan het begrip noodzakelijkheid zoals dit naar voren komt uit artikel 7, sub e, van deze richtlijn, niet een inhoud hebben die verschilt van lidstaat tot lidstaat. Het gaat bijgevolg om een autonoom begrip van het gemeenschapsrecht.

      Wat het gebruik van een centraal register voor buitenlanders voor de uitvoering van de verblijfsregeling betreft, moet worden geoordeeld dat het voor een lidstaat in de zin van die bepaling noodzakelijk is om over de relevante gegevens en documenten te beschikken om binnen het door de toepasselijke communautaire regeling gedefinieerde kader te kunnen nagaan of een persoon met de nationaliteit van een andere lidstaat een recht van verblijf op zijn grondgebied heeft, en of er geen redenen zijn die een beperking van dat recht rechtvaardigen. Het gebruik van een register voor de ondersteuning van de met de uitvoering van de verblijfsregeling belaste autoriteiten is dan ook in beginsel legitiem en, gelet op de aard van dit register, verenigbaar met het in artikel 12, lid 1, EG neergelegde verbod van discriminatie op grond van nationaliteit. Een dergelijk register mag echter geen andere informatie bevatten dan voor dat doel noodzakelijk is. Bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht moet de verwerking van persoonsgegevens op basis van de documenten genoemd in de artikelen 8, lid 3, en 27, lid 1, van richtlijn 2004/38 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221, 68/360, 72/194, 73/148, 75/34, 75/35, 90/364, 90/365 en 93/96, worden beschouwd als voor de uitvoering van de verblijfsregeling noodzakelijk in de zin van artikel 7, sub e, van richtlijn 95/46.

      Wat de noodzaak betreft om over een centraal register te beschikken ten behoeve van de met de uitvoering van de verblijfsregeling belaste autoriteiten, moet worden geoordeeld dat, gesteld dat gedecentraliseerde registers als de gemeentelijke bevolkingsregisters alle relevante gegevens bevatten om die autoriteiten in staat te stellen hun taak te vervullen, centralisering van die gegevens noodzakelijk kan blijken te zijn in de zin van artikel 7, sub e, van richtlijn 95/46, indien zij bijdraagt tot een efficiëntere uitvoering van deze regeling met betrekking tot het verblijfsrecht van burgers van de Unie die willen verblijven op het grondgebied van een lidstaat waarvan zij niet de nationaliteit bezitten.

      In geen geval kunnen als noodzakelijk in de zin van de genoemde bepaling worden beschouwd de bewaring en de verwerking van persoonsgegevens op naam in het kader van een dergelijk register voor statistiekdoeleinden. Weliswaar heeft het gemeenschapsrecht de lidstaten niet de bevoegdheid ontnomen om maatregelen te treffen die de nationale instanties nauwkeurige kennis moeten verschaffen van de migratie naar en binnen het nationale grondgebied, maar de uitoefening van die bevoegdheid maakt niet het verzamelen en bewaren van gegevens op naam noodzakelijk. Voor een dergelijk doel is alleen de verwerking van anonieme gegevens noodzakelijk.

      (cf. punten 52, 58-59, 62-63, 65-68, dictum 1)

    3.  Artikel 12, lid 1, EG moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan de invoering door een lidstaat van een systeem van verwerking van persoonsgegevens speciaal voor burgers van de Unie die niet de nationaliteit van die lidstaat bezitten, met als doel de bestrijding van de criminaliteit.

      Ingevolge het non-discriminatiebeginsel, ongeacht of dit berust op artikel 12 EG dan wel op artikel 43 EG, mogen immers vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld. Een dergelijke behandeling zou enkel gerechtvaardigd kunnen zijn indien zij gebaseerd was op objectieve overwegingen, die losstaan van de nationaliteit van de betrokken personen en evenredig zijn aan de rechtmatig nagestreefde doelstelling.

      Nu is dit doel, de bestrijding van de criminaliteit, wel legitiem, maar het kan niet als rechtvaardiging worden aangevoerd voor de systematische verwerking van persoonsgegevens uitsluitend van burgers van de Unie die niet de nationaliteit van de betrokken lidstaat hebben. Criminaliteitsbestrijding is noodzakelijkerwijs gericht op de vervolging van gepleegde misdrijven en delicten, ongeacht de nationaliteit van de daders. Voor een lidstaat mag derhalve de situatie van zijn burgers, uit het oogpunt van het doel van criminaliteitsbestrijding, niet anders zijn dan die van op zijn grondgebied verblijvende burgers van de Unie die niet de nationaliteit van die lidstaat bezitten. Bijgevolg is het verschil in behandeling tussen deze burgers van de lidstaat en die burgers van de Unie dat wordt teweeggebracht door de systematische verwerking van persoonsgegevens uitsluitend inzake burgers van de Unie die niet de nationaliteit van de betrokken lidstaat bezitten, met criminaliteitsbestrijding als doel, een bij artikel 12, lid 1, EG verboden discriminatie.

      (cf. punten 75, 77-81, dictum 2)

    Top