EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62006CJ0268

Samenvatting van het arrest

Zaak C-268/06

Impact

tegen

Minister for Agriculture and Food e.a.

(verzoek van de Labour Court om een prejudiciële beslissing)

„Richtlijn 1999/70/EG — Clausules 4 en 5 van raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in overheidsdienst — Arbeidsvoorwaarden — Beloning en pensioenen — Verlenging van overeenkomsten voor bepaalde tijd voor termijn oplopend tot acht jaar — Procedurele autonomie — Rechtstreekse werking”

Conclusie van advocaat-generaal J. Kokott van 9 januari 2008   I - 2487

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 15 april 2008   I - 2533

Samenvatting van het arrest

  1. Gemeenschapsrecht – Beginselen – Recht op effectieve rechterlijke bescherming

    (Richtlijn 1999/70 van de Raad)

  2. Sociale politiek – Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 1999/70

    (Art. 139, leden 1 en 2, EG; richtlijn 1999/70 van de Raad, bijlage, clausules 4, punt 1, en 5, punt 1)

  3. Sociale politiek – Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 1999/70

    (Art. 10 EG en 249, derde alinea, EG; richtlijn 1999/70 van de Raad)

  4. Handelingen van de instellingen – Richtlijnen – Uitvoering door lidstaten

    (Art. 249, derde alinea, EG; richtlijn 1999/70 van de Raad)

  5. Sociale politiek – Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 1999/70

    (Richtlijn 1999/70 van de Raad, bijlage, clausule 4)

  1.  Het gemeenschapsrecht, met name het doeltreffendheidsbeginsel, vereist dat een gespecialiseerde rechterlijke instantie die in het kader van de — zij het facultatieve — bevoegdheid die haar is verleend door de wettelijke regeling ter uitvoering van richtlijn 1999/70 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, kennis moet nemen van een vordering die op schending van deze wettelijke regeling is gebaseerd, zich ook bevoegd verklaart om kennis te nemen van vorderingen van de verzoeker die rechtstreeks op genoemde richtlijn zijn gebaseerd voor de periode tussen het verstrijken van de termijn ter uitvoering daarvan en de datum van inwerkingtreding van die wettelijke regeling, indien de verplichting voor die verzoeker om tegelijkertijd bij een gewone rechter een andere vordering in te stellen die rechtstreeks op de richtlijn is gebaseerd, procedurele ongemakken zou meebrengen die de uitoefening van de hem door het gemeenschapsrecht verleende rechten uiterst moeilijk zouden maken. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of dat het geval is.

    (cf. punt 55, dictum 1)

  2.  In alle gevallen waarin de bepalingen van een richtlijn inhoudelijk gezien onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn, kunnen particulieren zich op die bepalingen beroepen tegenover de staat, met name in diens hoedanigheid van werkgever. Dit beginsel kan worden toegepast op de bepalingen van overeenkomsten die, zoals de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, het resultaat zijn van een dialoog tussen de sociale partners op communautair niveau op basis van artikel 139, lid 1, EG, en die overeenkomstig lid 2 van dat artikel ten uitvoer zijn gelegd door een richtlijn van de Raad, waarvan zij dan een integrerend deel uitmaken.

    Clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst, die in het algemeen en in niet mis te verstane bewoordingen elk niet objectief gerechtvaardigd verschil in behandeling van werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden verbiedt, is onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig om door particulieren voor de nationale rechter te kunnen worden ingeroepen. Dat is echter niet het geval voor clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst, die de lidstaten een algemeen doel stelt, bestaande in het voorkomen van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, maar hun de vrijheid laat om de middelen voor het bereiken daarvan te kiezen.

    (cf. punten 57-58, 60, 68, 70, 73, 79-80, dictum 2)

  3.  De artikelen 10 EG en 249, derde alinea, EG, alsmede richtlijn 1999/70 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moeten aldus worden uitgelegd dat een autoriteit van een lidstaat die optreedt als werkgever in de openbare sector geen maatregelen mag vaststellen die indruisen tegen het doel van die richtlijn en van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — namelijk in de periode tussen het verstrijken van de termijn voor uitvoering van die richtlijn en de datum van inwerkingtreding van de uitvoeringswet dergelijke arbeidsovereenkomsten voor een ongebruikelijk lange tijd verlengen.

    (cf. punt 92, dictum 3)

  4.  Bij de toepassing van het nationale recht, en met name van een speciaal ter uitvoering van een richtlijn vastgestelde regeling, moet de nationale rechter dit recht zoveel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de richtlijn, teneinde het hiermee beoogde resultaat te bereiken en aldus aan artikel 249, derde alinea, EG te voldoen. De verplichting van de nationale rechter om bij de uitlegging en de toepassing van de relevante bepalingen van zijn nationale recht te refereren aan de inhoud van een richtlijn, wordt echter begrensd door de algemene rechtsbeginselen, met name het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van terugwerkende kracht, en kan niet dienen als grondslag voor een uitlegging contra legem van het nationale recht.

    Wanneer het toepasselijke nationale recht een regel kent die bij gebreke van een duidelijke en ondubbelzinnige aanwijzing voor het tegendeel de retroactieve toepassing van een wet uitsluit, dient een nationale rechter bij wie een vordering is ingesteld die is gebaseerd op schending van een bepaling van de nationale wet ter uitvoering van richtlijn 1999/70 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, op grond van het gemeenschapsrecht aan die bepaling slechts terugwerkende kracht te verlenen tot de datum waarop de termijn voor uitvoering van die richtlijn is verstreken, indien dat nationale recht een aanwijzing daartoe bevat die aan die bepaling een dergelijke terugwerkende kracht kan verlenen.

    (cf. punten 98, 100, 104, dictum 4)

  5.  Clausule 4 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, is de uitdrukking van een beginsel van communautair sociaal recht dat niet restrictief mag worden uitgelegd, zodat zij aldus moet worden uitgelegd dat de daarin bedoelde arbeidsvoorwaarden mede de voorwaarden inzake beloning en pensioen omvatten die worden bepaald door de arbeidsverhouding, maar niet de voorwaarden betreffende de pensioenen die voortvloeien uit een wettelijke socialezekerheidsregeling.

    (cf. punten 114, 134, dictum 5)

Top