Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62006CJ0002

    Samenvatting van het arrest

    Zaak C-2/06

    Willy Kempter KG

    tegen

    Hauptzollamt Hamburg-Jonas

    (verzoek van het Finanzgericht Hamburg om een prejudiciële beslissing)

    „Uitvoer van runderen — Restituties bij uitvoer — Definitief geworden besluit van bestuursorgaan — Interpretatie van arrest van Hof — Gevolgen van na dat besluit gewezen prejudicieel arrest van Hof — Heronderzoek en intrekking — Beperkingen in tijd — Rechtszekerheid — Beginsel van samenwerking — Artikel 10 EG”

    Conclusie van advocaat-generaal Y. Bot van 24 april 2007   I - 414

    Arrest van het Hof (Grote kamer) van 12 februari 2008   I - 448

    Samenvatting van het arrest

    1. Lidstaten – Verplichtingen – Verplichting tot samenwerking – Verplichting voor bestuursorgaan om definitief geworden besluit opnieuw te onderzoeken teneinde rekening te houden met uitlegging die Hof inmiddels aan relevante bepaling heeft gegeven

      (Art. 10 EG)

    2. Lidstaten – Verplichtingen – Verplichting tot samenwerking – Verplichting voor bestuursorgaan om definitief geworden besluit opnieuw te onderzoeken teneinde rekening te houden met uitlegging die Hof inmiddels aan relevante bepaling heeft gegeven

      (Art. 10 EG)

    1.  In het kader van een procedure voor een bestuursorgaan strekkende tot heronderzoek van een bestuursbesluit dat ingevolge een arrest van een rechter in laatste aanleg definitief is geworden, welk arrest, gelet op een latere uitspraak van het Hof, op een onjuiste uitlegging van het gemeenschapsrecht berust, vereist het gemeenschapsrecht niet dat de verzoekende partij in het hoofdgeding zich op dat recht heeft beroepen in het kader van het beroep in rechte dat zij naar nationaal recht tegen dat besluit had ingesteld. Hoewel het gemeenschapsrecht niet vereist dat een bestuursorgaan in beginsel moet terugkomen op een definitief bestuursbesluit, kan een dergelijk orgaan immers in bijzondere omstandigheden op grond van het in artikel 10 EG vervatte beginsel van samenwerking toch gehouden zijn, een definitief geworden bestuursbesluit opnieuw te onderzoeken teneinde rekening te houden met de uitlegging die het Hof nadien aan een relevante bepaling van gemeenschapsrecht heeft gegeven. Eén van de voorwaarden voor het ontstaan van een dergelijke verplichting tot heronderzoek, namelijk de omstandigheid dat het arrest van de rechter in laatste aanleg, op grond waarvan het betwiste bestuursbesluit definitief is geworden, gelet op latere rechtspraak van het Hof, berustte op een onjuiste uitlegging van het gemeenschapsrecht, gegeven zonder dat het Hof was verzocht om een prejudiciële beslissing, kan niet aldus worden uitgelegd dat de partijen het betrokken punt van gemeenschapsrecht voor de nationale rechter moeten hebben aangevoerd. Dienaangaande is het voldoende dat dit punt van gemeenschapsrecht, waarvan de uitlegging in het licht van een later arrest van het Hof onjuist is gebleken, door de nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen niet vatbaar zijn voor hoger beroep, werd onderzocht dan wel door haar ambtshalve had kunnen worden behandeld. Het gemeenschapsrecht verplicht de nationale rechter er immers weliswaar niet toe, ambtshalve een rechtsgrond ontleend aan schending van gemeenschapsbepalingen in het geding te brengen wanneer hij voor het onderzoek van dat middel buiten de grenzen van de door partijen afgebakende rechtsstrijd zou moeten treden, maar die rechter dient de aan een dwingende regel van gemeenschapsrecht ontleende rechtsgronden ambtshalve in het geding te brengen indien hij naar nationaal recht de verplichting of de mogelijkheid heeft dit te doen met betrekking tot een dwingende regel van nationaal recht.

      (cf. punten 37-39, 44-46, dictum 1)

    2.  Het gemeenschapsrecht voorziet niet in een beperking in de tijd voor de indiening van een verzoek tot heronderzoek van een definitief geworden bestuursbesluit. Het staat de lidstaten evenwel vrij om in overeenstemming met de communautaire beginselen van doeltreffendheid en gelijkwaardigheid redelijke beroepstermijnen vast te stellen.

      (cf. punt 60, dictum 2)

    Top