Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62005CJ0387

    Samenvatting van het arrest

    Zaak C-387/05

    Europese Commissie

    tegen

    Italiaanse Republiek

    „Niet-nakoming — Invoer van materieel voor zowel civiel als militair gebruik die van douanerechten is vrijgesteld”

    Conclusie van advocaat-generaal D. Ruiz-Jarabo Colomer van 10 februari 2009   I ‐ 11834

    Arrest van het Hof (Grote kamer) van 15 december 2009   I ‐ 11835

    Samenvatting van het arrest

    1. Gemeenschapsrecht – Werkingssfeer – Niet-bestaan van algemeen voorbehoud op grond waarvan uit hoofde van openbare veiligheid genomen maatregelen worden uitgesloten

      (Art. 30 EG, 39 EG, 46 EG, 58 EG, 64 EG, 296 EG en 297 EG)

    2. Eigen middelen van de Europese Gemeenschappen – Vaststelling en terbeschikkingstelling door lidstaten – Invoer door lidstaat van materieel voor zowel civiel als militair gebruik met vrijstelling van douanerechten

      (Art. 26 EG; verordeningen van de Raad nr. 1552/89, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1355/96, art. 2, 9, 10 en 17, nr. 2913/92, art. 20, en nr. 1150/2000, art. 2, 9, 10 en 17)

    1.  Hoewel het aan de lidstaten staat de geschikte maatregelen te nemen om hun binnenlandse en buitenlandse veiligheid te verzekeren, volgt daaruit niet dat dergelijke maatregelen volledig aan de toepassing van het gemeenschapsrecht zijn onttrokken. Het Verdrag bevat enkel in de artikelen 30 EG, 39 EG, 46 EG, 58 EG, 64 EG, 296 EG en 297 EG uitdrukkelijke afwijkingen voor situaties waarin de openbare veiligheid op het spel kan staan; deze artikelen betreffen nauwkeurig omschreven uitzonderingsgevallen. Daaruit kan geen aan het Verdrag inherent algemeen voorbehoud worden afgeleid op grond waarvan elke uit hoofde van de openbare veiligheid genomen maatregel buiten de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht zou vallen. Erkenning van het bestaan van een dergelijk voorbehoud, los van de specifieke voorwaarden die in de verdragsbepalingen zijn gesteld, zou afbreuk kunnen doen aan de bindende kracht en de uniforme toepassing van het gemeenschapsrecht.

      Bovendien moeten de afwijkingen die zijn voorzien in de artikelen 296 EG en 297 EG, net als de afwijkingen van de fundamentele vrijheden, eng worden uitgelegd. Wat meer in het bijzonder artikel 296 EG betreft, ook al maakt dit artikel gewag van maatregelen die een lidstaat noodzakelijk kan achten voor de bescherming van de wezenlijke belangen van zijn veiligheid of van inlichtingen waarvan de verbreiding naar zijn mening strijdig is met die belangen, toch kan het niet in die zin worden uitgelegd dat het de lidstaten de bevoegdheid verleent om van de bepalingen van het Verdrag af te wijken door zich louter op die belangen te beroepen. De lidstaat die artikel 296 EG inroept, moet dus bewijzen dat het voor de bescherming van de wezenlijke belangen van zijn veiligheid noodzakelijk is om gebruik te maken van de in dat artikel voorziene afwijking.

      (cf. punten 45-47, 49)

    2.  Een lidstaat die de invoer van materieel dat voor zowel civiele als militaire doeleinden kan worden gebruikt, in het tijdvak tussen 1 januari 1999 en van douanerechten heeft vrijgesteld, en die berekening, vaststelling en terbeschikkingstelling aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft geweigerd van de wegens die vrijstelling niet geïnde eigen middelen en van de vertragingsrente die opeisbaar is geworden doordat die eigen middelen niet tijdig ter beschikking van de Commissie zijn gesteld, komt de verplichtingen niet na die enerzijds op hem rusten krachtens artikel 26 EG, artikel 20 van verordening nr. 2913/92 tot vaststelling van het communautair douanewetboek en bijgevolg het gemeenschappelijk douanetarief, en anderzijds krachtens de artikelen 2, 9, 10 en 17, lid 1, van verordening nr. 1552/89 houdende toepassing van besluit 88/376 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1355/96, en dezelfde artikelen van verordening nr. 1150/2000 houdende toepassing van besluit 94/728 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen.

      Het is immers niet aanvaardbaar dat een lidstaat zich op de hogere prijs van het militair materieel als gevolg van de inning van douanerechten op de importen van dergelijk materieel uit derde staten beroept om ten nadele van de andere lidstaten die wel de douanerechten over dergelijke importen innen en afdragen, te ontsnappen aan de verplichtingen die op hem rusten op grond van de financiële solidariteit met betrekking tot het gemeenschapsbudget. Deze conclusie geldt des te meer voor de import van materieel dat zowel voor civiel als voor militair gebruik is bestemd, ongeacht of dat materieel al dan niet uitsluitend voor militaire doeleinden is ingevoerd.

      (cf. punten 50, 55, 61 en dictum)

    Top