Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62005CJ0238

    Samenvatting van het arrest

    Trefwoorden
    Samenvatting

    Trefwoorden

    1. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van Hof

    (Art. 234 EG)

    2. Mededinging – Mededingingsregelingen – Overeenkomsten tussen ondernemingen

    (Art. 81, lid 1, EG)

    3. Mededinging – Mededingingsregelingen – Onderling afgestemde feitelijke gedragingen – Begrip

    (Art. 81, lid 1, EG)

    4. Mededinging – Mededingingsregelingen – Aantasting van mededinging

    (Art. 81, lid 1, EG)

    5. Mededinging – Mededingingsregelingen – Verbod – Ontheffing – Voorwaarden

    (Art. 81, leden 1 en 3, EG)

    Samenvatting

    1. In het kader van de procedure van artikel 234 EG staat het, gezien de taakverdeling tussen het Hof en de nationale rechter, niet aan het Hof om na te gaan of de beslissing waarbij het is aangezocht, is gegeven met inachtneming van de regels van nationaal recht betreffende de rechterlijke organisatie en de procesvoering.

    In het kader van de in artikel 234 EG georganiseerde samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties is het uitsluitend een zaak van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing, om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis te beoordelen, als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt. Wanneer de gestelde prejudiciële vragen betrekking hebben op de uitlegging van het gemeenschapsrecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden.

    In uitzonderlijke gevallen dient het Hof echter, ter toetsing van zijn eigen bevoegdheid, een onderzoek in te stellen naar de omstandigheden waaronder het door de nationale rechter is geadieerd. De geest van samenwerking die in de loop van de verwijzingsprocedure moet heersen, houdt namelijk in dat de nationale rechter zijnerzijds oog dient te hebben voor de aan het Hof opgedragen taak, welke bestaat in het bijdragen tot de rechtsbedeling in de lidstaten en niet in het geven van rechtsgeleerde adviezen over algemene of hypothetische vragen.

    Het Hof kan slechts weigeren een uitspraak te doen op een prejudiciële vraag van een nationale rechter wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het gemeenschapsrecht geen enkel verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is, of wanneer het Hof niet beschikt over de feitelijke of juridische gegevens die noodzakelijk zijn om een nuttig antwoord te geven op de hem gestelde vragen.

    Dit is niet het geval wanneer voor de oplossing van het bij de verwijzende rechter aanhangig gemaakte geschil zowel het communautaire als het nationale mededingingsrecht moet worden toegepast, en de nationale rechter in wezen beoogt om de inachtneming van de regel van voorrang van het gemeenschapsrecht te verzekeren.

    (cf. punten 14‑17, 20‑21)

    2. Bij de uitlegging en toepassing van de voorwaarde van artikel 81, lid 1, EG, betreffende de invloed van de overeenkomsten op de handel tussen lidstaten, dient het uitgangspunt te zijn dat deze voorwaarde tot doel heeft, op het gebied van de mededingingsregels het toepassingsgebied van het gemeenschapsrecht af te bakenen ten opzichte van het recht van de lidstaten. Zo is het gemeenschapsrecht van toepassing op elke mededingingsregeling en elke gedraging die de handel tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden op een wijze die schadelijk kan zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van een gemeenschappelijke markt tussen de lidstaten, inzonderheid door afscherming van de nationale markten of door wijziging van de mededingingsstructuur op de gemeenschappelijke markt.

    Wil van een ongunstige beïnvloeding van de handel tussen lidstaten sprake zijn, dan moeten besluiten, overeenkomsten of feitelijke gedragingen op grond van een samenstel van objectieve feitelijke of juridische gegevens met een voldoende mate van waarschijnlijkheid doen verwachten dat zij al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, het handelsverkeer tussen lidstaten kunnen beïnvloeden op een manier dat gevreesd kan worden dat zij de totstandkoming van een gemeenschappelijke markt tussen lidstaten kunnen belemmeren.

    De ongunstige beïnvloeding van het intracommunautaire handelsverkeer is in de regel dus het gevolg van een combinatie van verschillende factoren, die, elk afzonderlijk, niet per se beslissend hoeven te zijn. Om te onderzoeken of een mededingingsregeling de handel tussen lidstaten merkbaar ongunstig beïnvloedt, moet deze worden onderzocht in haar economische en juridische context.

    Het feit alleen dat onder de deelnemers aan een nationale mededingingsregeling zich ook marktdeelnemers uit andere lidstaten bevinden, is een belangrijk element bij de beoordeling, maar is op zich bezien niet doorslaggevend om te kunnen concluderen dat aan de voorwaarde van gevolgen voor de handel tussen lidstaten is voldaan.

    Anderzijds volstaat de omstandigheid dat een mededingingsregeling alleen de verhandeling van producten in één enkele lidstaat betreft, niet om uit te sluiten dat de handel tussen lidstaten ongunstig kan worden beïnvloed. Een mededingingsregeling die het gehele grondgebied van een lidstaat bestrijkt, heeft naar de aard ervan immers een versterking van de nationale drempelvorming tot gevolg, hetgeen de in het Verdrag beoogde economische vervlechting doorkruist.

    Bovendien sluit het feit alleen dat een overeenkomst of een gedraging tot een toename van de handel tussen lidstaten leidt, niet uit dat deze overeenkomst of die gedraging die handel ongunstig kan beïnvloeden.

    Aldus is het, wat een systeem voor uitwisseling van informatie over kredietwaardigheid van klanten tussen financieringsinstellingen betreft, aan de nationale rechter om na te gaan of, gelet op de kenmerken van de betrokken markt, het voldoende waarschijnlijk is dat de invoering van een dergelijk systeem het aanbod van kredieten in de betrokken lidstaat door marktdeelnemers uit andere lidstaten al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, beïnvloedt en of die invloed niet verwaarloosbaar is.

    In het kader van deze beoordeling staat het aan de nationale rechter om rekening te houden met de voorzienbare ontwikkeling van de mededingingsvoorwaarden en van de handelsstromen tussen lidstaten. Dienaangaande moet hij bijvoorbeeld de eventuele ontwikkeling van grensoverschrijdende activiteiten en de voorzienbare invloed van eventuele politieke of wetgevende initiatieven waarmee wordt beoogd juridische of technische handelsbelemmeringen te verminderen, in aanmerking worden genomen.

    (cf. punten 33‑39, 43‑44)

    3. Het is inherent aan de verdragsbepalingen inzake de mededinging dat iedere marktdeelnemer zelfstandig moet bepalen welk beleid hij op de gemeenschappelijke markt wil voeren. Een dergelijke eis van zelfstandigheid staat in de weg aan enigerlei al dan niet rechtstreeks contact tussen marktdeelnemers waardoor hetzij het marktgedrag van een bestaande of potentiële concurrent kan worden beïnvloed, hetzij die concurrent kennis kan krijgen van het aangenomen of voorgenomen marktgedrag, wanneer dat contact tot doel of ten gevolge heeft dat mededingingsvoorwaarden ontstaan die, gelet op de aard van de producten of verleende diensten, de grootte en het aantal van de ondernemingen en de omvang van de betrokken markt, niet met de normale voorwaarden van die markt overeenkomen.

    Deze zelfstandigheidseis ontneemt de marktdeelnemer echter niet het recht, zijn beleid intelligent aan het vastgestelde of te verwachten marktgedrag van zijn concurrenten aan te passen.

    De verenigbaarheid met de communautaire mededingingsregels van een systeem voor uitwisseling van informatie over de kredietwaardigheid van klanten tussen financieringsinstellingen, kan derhalve niet in abstracto worden beoordeeld. Zij hangt af van de economische voorwaarden op de betrokken markten en van de specifieke kenmerken van het betrokken systeem, zoals met name het doel ervan, de voorwaarden voor toegang tot en deelname aan de uitwisseling, de aard van de uitgewisselde informatie – die bijvoorbeeld openbaar of vertrouwelijk kan zijn, globaal of gedetailleerd, historisch of actueel – de frequentie en het belang ervan voor de vaststelling van de prijzen, de hoeveelheden of de leveringsvoorwaarden.

    (cf. punten 52‑54)

    4. Een systeem voor uitwisseling van informatie over de kredietwaardigheid van klanten tussen financieringsinstellingen verbetert in beginsel het kredietaanbod doordat zij het percentage in gebreke blijvende leningnemers verminderen. Het is immers zo dat, indien de financieringsinstellingen, wegens een gebrek aan informatie over het risico van in gebreke blijven van de leningnemers, onder deze laatsten geen onderscheid kunnen maken naar gelang van de waarschijnlijkheid van in gebreke blijven, het risico dat deze instellingen hierdoor lopen, noodzakelijkerwijs toeneemt, en deze instellingen ertoe zullen neigen dit risico door te berekenen in de kredietkosten voor alle leningnemers, met inbegrip van de leningnemers met het geringste risico van in gebreke blijven, zodat deze laatsten dan meer moeten betalen dan wanneer die instellingen in staat zouden zijn om de waarschijnlijkheid van terugbetaling preciezer te beoordelen. Een systeem voor uitwisseling van informatie vermindert juist een dergelijke tendens.

    Bovendien lijkt een systeem voor uitwisseling van informatie over de kredietwaardigheid van klanten tussen financieringsinstellingen in beginsel de mobiliteit van de kredietnemers te kunnen vergroten doordat zij het belang van de informatie die financieringsinstellingen over hun eigen klanten hebben, verminderen, en is het geëigend om de komst van nieuwe concurrenten op de markt te vergemakkelijken.

    Artikel 81, lid 1, EG moet derhalve aldus worden uitgelegd dat een systeem voor uitwisseling van informatie over de kredietwaardigheid tussen financieringsinstellingen in beginsel niet tot gevolg heeft, dat de mededinging wordt beperkt in de zin van die bepaling, voor zover de betrokken markten niet in sterke mate zijn geconcentreerd, dit systeem niet de mogelijkheid biedt de identiteit van de schuldeisers te achterhalen, en de voorwaarden voor toegang en gebruik voor de financieringsinstellingen feitelijk en rechtens niet discriminatoir zijn.

    (cf. punten 55‑56, 61, 72, dictum 1)

    5. Ingeval een systeem voor uitwisseling van informatie over de kredietwaardigheid van klanten tussen financieringsinstellingen de mededinging beperkt in de zin van artikel 81, lid 1, EG, is voor de toepassing van de ontheffing van lid 3 van dit artikel vereist dat aan de vier in deze laatste bepaling genoemde cumulatieve voorwaarden is voldaan. Het staat aan de nationale rechter, na te gaan of deze voorwaarden zijn vervuld. Opdat de voorwaarde dat een billijk aandeel in de voordelen de gebruikers ten goede komt, wordt vervuld, is in beginsel niet noodzakelijk dat iedere gebruiker individueel voordeel haalt uit een overeenkomst, een besluit of een onderling afgestemde feitelijke gedraging. Daarentegen is wel vereist dat de globale invloed op de gebruikers in de betrokken markten gunstig is.

    (cf. punt 72, dictum 2)

    Top