Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62004TJ0495

    Samenvatting van het arrest

    Zaak T-495/04

    Belfass SPRL

    tegen

    Raad van de Europese Unie

    „Overheidsopdrachten voor dienstverlening — Communautaire aanbestedingsprocedure — Duidelijke materiële fout — Gunning aan economisch voordeligste inschrijving — Abnormaal lage offerte — Artikel 139, lid 1, van verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 — Exceptie van onwettigheid — Bestek — Ontvankelijkheid”

    Arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 21 mei 2008   II - 784

    Samenvatting van het arrest

    1. Overheidsopdrachten van de Europese Gemeenschappen – Aanbestedingsprocedure

      (Art. 230, vierde alinea, EG en 241 EG)

    2. Procedure – Aanvoering van nieuwe middelen in loop van geding

      (Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, sub c, en 48, lid 2; verordening nr. 2342/2002 van de Commissie, art. 139, lid 1)

    3. Overheidsopdrachten van de Europese Gemeenschappen – Gunning van opdracht na aanvraag van aanbiedingen

      (Verordening nr. 2342/2002 van de Commissie, art. 138, lid 2, en 139, lid 1)

    4. Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Onrechtmatigheid – Schade – Causaal verband

      (Art. 288, tweede alinea, EG)

    1.  Aangezien de ondernemingen die in het kader van een procedure voor plaatsing van overheidsopdrachten een offerte indienen, niet individueel worden geraakt door het bestek en derhalve niet gerechtigd zijn krachtens artikel 230, vierde alinea, EG, een beroep tot nietigverklaring van dit bestek in te stellen, kan de Raad niet opwerpen dat dit bestek vatbaar zou zijn voor beroep door één van de inschrijvende ondernemingen, om zich te kanten tegen de betwisting van de wettigheid van dit document door deze onderneming en bij wege van incident, in een beroep tot nietigverklaring van het besluit waarbij die onderneming van de betrokken opdracht is uitgesloten.

      (cf. punt 44)

    2.  Uit artikel 44, lid 1, sub c, juncto artikel 48, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht blijkt, dat het inleidend verzoekschrift het voorwerp van het geschil en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen dient te bevatten, en dat nieuwe middelen in de loop van het geding niet mogen worden voorgedragen, tenzij zij steunen op gegevens, rechtens of feitelijk, waarvan eerst in de loop van de behandeling is gebleken. Een middel dat een uitwerking is van een eerder in het inleidend verzoekschrift rechtstreeks of stilzwijgend opgeworpen middel en daarmee nauw verband houdt, moet evenwel ontvankelijk worden verklaard.

      Dit is het geval voor een middel inzake schending van artikel 139, lid 1, van verordening nr. 2342/2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement, volgens hetwelk bij de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de Europese Gemeenschappen de aanbestedende dienst een hem abnormaal laag voorkomende offerte pas mag afwijzen nadat hij de inschrijver in de gelegenheid heeft gesteld de kenmerken van zijn offerte te preciseren of toe te lichten, welk middel de verzoeker slechts in het stadium van de repliek uitdrukkelijk heeft opgeworpen, wanneer deze verzoeker in het stadium van zijn verzoekschrift de Raad uitdrukkelijk heeft verweten dat die zijn offerte zonder verder onderzoek heeft uitgesloten, en wel omdat die abnormaal laag was.

      (cf. punten 87-90)

    3.  In artikel 139, lid 1, van verordening nr. 2342/2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement is een fundamenteel vereiste op het gebied van de plaatsing van overheidsopdrachten verankerd, dat de aanbestedende dienst ertoe verplicht om elke abnormaal lage offerte, alvorens haar af te wijzen, contradictoir te onderzoeken, met inachtneming van de elementen waaruit die offerte is samengesteld.

      Wanneer de opdracht wordt gegund aan de economisch voordeligste inschrijving, is dit vereiste niet alleen van toepassing op het criterium van de prijs van de onderzochte offerte, maar tevens op de andere in artikel 138, lid 2, van verordening nr. 2342/2002 bedoelde criteria, omdat zij het mogelijk maken een drempel voor abnormaal lage offertes vast te stellen waaronder een in het kader van de betrokken opdracht ingediende offerte wordt vermoed abnormaal laag te zijn in de zin van artikel 139, lid 1, van deze verordening.

      Derhalve heeft de Raad, door in het kader van een procedure voor plaatsing van overheidsopdrachten door gunning aan de economisch voordeligste inschrijving, de offerte van een inschrijvende onderneming af te wijzen op de enkele grond dat het in die offerte vermelde totale aantal uren excessief laag was, zonder voorafgaand aan de automatische uitsluiting van die offerte enige contradictoire verificatie als bedoeld in artikel 139, lid 1, te verrichten, deze bepaling geschonden.

      (cf. punten 98, 100, 103-104)

    4.  Voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap voor onrechtmatige gedragingen van haar organen in de zin van artikel 288, tweede alinea, EG moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan: onrechtmatigheid van de aan de instellingen verweten gedraging, het bestaan van schade en een oorzakelijk verband tussen die gedraging en de gestelde schade. Wanneer aan een van deze voorwaarden niet is voldaan, moet het beroep in zijn geheel worden verworpen, zonder dat behoeft te worden ingegaan op de andere voorwaarden.

      Bijgevolg moet een vordering tot schadevergoeding worden afgewezen indien de gestelde schade, te weten het verlies van een opdracht van de Gemeenschap, niet reëel en vaststaand is, maar hypothetisch.

      (cf. punten 119-120, 127-129)

    Top