Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62004TJ0276

    Samenvatting van het arrest

    Zaak T-276/04

    Compagnie maritime belge SA

    tegen

    Commissie van de Europese Gemeenschappen

    „Mededinging — Misbruik van collectieve machtspositie — Lijnvaartconference — Beschikking houdende oplegging van geldboete op basis van eerdere, door Hof gedeeltelijk nietig verklaarde beschikking — Verordening (EEG) nr. 2988/74 — Redelijke termijn — Rechten van verdediging — Rechtszekerheid — Gezag van gewijsde”

    Arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 1 juli 2008   II ‐ 1282

    Samenvatting van het arrest

    1. Mededinging – Administratieve procedure – Beschikking van Commissie – Beschikking houdende vaststelling van inbreuk en oplegging van geldboete – Gedeeltelijke nietigverklaring wat oplegging van geldboete betreft

      (Art. 229 EG; verordeningen van de Raad nr. 17, nr. 2988/74 en nr. 4056/86, art. 11, lid 2, 19, leden 2 en 21)

    2. Mededinging – Administratieve procedure – Verjaring van recht van vervolging – Stuiting – Omvang

      (Verordeningen van de Raad nr. 17 en nr. 2988/74, art. 2, leden 1, sub d, en 2)

    3. Mededinging – Administratieve procedure – Verjaring op gebied van geldboeten – Uitsluitend toepassing van verordening nr. 2988/74

      (Verordening nr. 2988/74 van de Raad, art. 2, leden 1 en 3)

    4. Mededinging – Geldboeten – Beoordeling op basis van individueel gedrag van onderneming

      (Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2)

    5. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria in richtsnoeren van Commissie – Toepasselijkheid op schending van mededingingsregels op gebied van zeevervoer

      (EGKS-Verdrag, art. 65, lid 5; verordeningen van de Raad nr. 17, art. 15, lid 2, en nr. 4056/86, art. 19, lid 2; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie)

    6. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuk – Verzwarende of verzachtende omstandigheden

      (Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punten 2 en 3)

    7. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Noodzaak om omzet van betrokken ondernemingen in aanmerking te nemen – Geen

      (Verordening nr. 4056/86 van de Raad)

    1.  Wanneer de gemeenschapsrechter een beschikking van de Commissie waarbij een inbreuk op de mededingingsregels wordt vastgesteld en een geldboete wordt opgelegd, onder afwijzing van de middelen ten gronde met betrekking tot de vaststelling van de inbreuk, wegens een procedurefout gedeeltelijk nietig heeft verklaard wat de geldboete betreft, mag de Commissie een nieuwe beschikking geven waarbij een nieuwe geldboete wordt opgelegd op grond van de niet nietig verklaarde delen van de eerste beschikking en waarbij de door de rechter vastgestelde procedurefouten worden gecorrigeerd. Die nieuwe beschikking is dan uitsluitend te beschouwen als een beschikking waarbij een geldboete wordt opgelegd, en niet als een beschikking waarin een inbreuk wordt geconstateerd; wil zij niet onwettig zijn, dan moet zij worden vastgesteld met eerbiediging van de verjaringsregels van verordening nr. 2988/74 inzake de verjaring van het recht van vervolging en van tenuitvoerlegging op het gebied van het vervoers- en het mededingingsrecht. Wat meer bepaald een inbreuk in de sector zeevervoer betreft, heeft noch verordening nr. 4056/86 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de artikelen [81 EG] en [82 EG] op het zeevervoer, noch verordening nr. 17 de formeel gescheiden vaststelling, op basis van twee uiteenlopende rechtsgrondslagen, van twee verschillende handelingen, namelijk die welke de inbreuk constateert (in het geval van verordening nr. 4056/86, op basis van artikel 11, lid 1, ervan) en die welke de geldboete oplegt (op basis van artikel 19, lid 2, van dezelfde verordening), uitdrukkelijk uitgesloten.

      Nadat de beschikbare rechtsmiddelen tegen een dergelijke rechterlijke beslissing zijn uitgeput of de termijnen daarvoor zijn verstreken, verkrijgen de niet nietig verklaarde delen van de eerste beschikking van de Commissie gezag van gewijsde, en maken met hun rechtsgevolgen definitief deel uit van de communautaire rechtsorde. Daaruit volgt dat de onderneming waaraan een sanctie is opgelegd in een beroep tot nietigverklaring van de nieuwe beschikking van de Commissie niet opnieuw de juistheid van de inbreuk kan betwisten, aangezien deze door de Commissie definitief is vastgesteld in haar eerste beschikking. Om dezelfde redenen kan die onderneming ook niet slagen in haar betoog dat haar rechten van de verdediging zijn geschonden in de administratieve procedure die aan de eerste beschikking voorafging, noch stellen dat er sprake is van ontoereikende motivering omdat de nieuwe beschikking waarbij een geldboete wordt opgelegd enkel en alleen heeft verwezen naar de niet nietig verklaarde gedeelten van de eerste beschikking waarbij de inbreuk is vastgesteld. Bovendien kan het Gerecht in de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht krachtens artikel 21 van verordening nr. 4056/86, in de zin van artikel 229 EG, daar terecht naar verwijzen om het bedrag van de geldboete te bepalen.

      (cf. punten 22-23, 55, 57, 60, 62-63, 76, 83, 110)

    2.  Volgens de tekst van artikel 2, lid 2, van verordening nr. 2988/74 inzake de verjaring van het recht van vervolging en van tenuitvoerlegging op het gebied van het vervoers- en het mededingingsrecht geldt de stuiting van de verjaring ten aanzien van alle ondernemingen en ondernemersverenigingen die aan de betrokken inbreuk hebben deelgenomen. Derhalve kan een bij een lijnvaartconference aangesloten onderneming niet betwisten dat de verjaring van een inbreuk waaraan zij met andere leden van die conference heeft deelgenomen, jegens haar is gestuit, op de enkele grond dat zij geen adressaat was van de mededeling van de punten van bezwaar die tot de lijnvaartconference was gericht.

      (cf. punten 30-31)

    3.  Bij verordening nr. 2988/74 inzake de verjaring van het recht van vervolging en van tenuitvoerlegging op het gebied van het vervoers- en het mededingingsrecht is een volledige regeling ingevoerd die in bijzonderheden de termijnen vaststelt waarbinnen de Commissie, zonder afbreuk te doen aan de fundamentele eis van rechtszekerheid, geldboeten mag opleggen aan de ondernemingen waartegen procedures lopen inzake toepassing van de communautaire mededingingsregels. Gezien deze regeling moeten overwegingen in verband met de verplichting van de Commissie om haar bevoegdheid tot oplegging van geldboeten binnen een redelijke termijn uit te oefenen, van de hand worden gewezen.

      Aan deze conclusie kan niet worden afgedaan door een gestelde schending van de rechtszekerheid of van de rechten van de verdediging. Verordening nr. 2988/74 neemt blijkens de tweede overweging van de considerans de rechtszekerheid immers uitdrukkelijk in aanmerking, in het belang waarvan zij juist het beginsel van de verjaring invoert. Zolang de verjaringstermijnen van die verordening niet zijn verstreken, bestaat er verder voor elke onderneming of ondernemersvereniging waartegen een mededingingsonderzoek krachtens verordening nr. 17 loopt, onzekerheid over de uitkomst van deze procedure en de eventuele oplegging van sancties of geldboeten. Het voortduren van deze onzekerheid is dus inherent aan de procedures tot toepassing van verordening nr. 17 en doet op zich geen afbreuk aan de rechten van verdediging.

      (cf. punten 41, 43)

    4.  Een onderneming die door haar eigen gedrag artikel 82 EG heeft geschonden, kan zich niet aan een sanctie onttrekken met het argument dat aan andere marktdeelnemers geen geldboete is opgelegd, wanneer de situatie van deze laatsten zelfs niet aan de gemeenschapsrechter is voorgelegd.

      (cf. punt 94)

    5.  De richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, zijn naar analogie ook van toepassing op inbreuken op de mededingingsregels op het gebied van het zeevervoer die worden vastgesteld en bestraft op grond van verordening nr. 4056/86 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de artikelen [81 EG] en [82 EG] op het zeevervoer.

      (cf. punt 109)

    6.  De Commissie kan in de regel niet worden verplicht om de voortzetting van de inbreuk als verzwarende omstandigheid of de beëindiging van de inbreuk als verzachtende omstandigheid in aanmerking te nemen. De toepassing van een korting zou namelijk betekenen dat de duur van de inbreuk tweemaal in aanmerking wordt genomen bij de berekening van de geldboeten. Derhalve kan de Commissie geenszins worden verplicht om in het kader van haar beoordelingsmarge de geldboete te verlagen wegens beëindiging van een kennelijke inbreuk, of deze beëindiging nu voor of na haar stappen heeft plaatsgevonden.

      (cf. punt 120)

    7.  De Commissie is niet verplicht om bij de vaststelling van het bedrag van een geldboete wegens schending van de mededingingsregels in de sector zeevervoer uit te gaan van bedragen die op de omzet van de betrokken ondernemingen zijn gebaseerd.

      Dienaangaande is de vroegere beschikkingspraktijk van de Commissie irrelevant, daar die praktijk zelf niet als rechtskader voor de geldboeten in mededingingszaken in die sector fungeert, aangezien dit kader uitsluitend wordt bepaald door verordening nr. 4056/86 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de artikelen [81 EG] en [82 EG] op het zeevervoer, en de Commissie bij de bepaling van het bedrag van de geldboeten over een ruime beoordelingsmarge beschikt om het gedrag van de ondernemingen zodanig te sturen dat zij de mededingingsregels naleven.

      (cf. punten 131-133)

    Top