EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62003TJ0279

Samenvatting van het arrest

Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1. Procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 21, eerste alinea, en 53, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1)

2. Beroep tot schadevergoeding – Bevoegdheid van gemeenschapsrechter

(Art. 235 EG en 288, tweede alinea, EG)

3. Gemeenschapsmerk – Harmonisatie van wetgevingen – Merken – Uitlegging van verordening nr. 40/94 en richtlijn 89/104 – Recht van houder van merk om zich tegen onrechtmatig gebruik van zijn merk te verzetten – Teken dat gelijk is aan of overeenstemt met merk

(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 9, lid 1, sub b; richtlijn 89/104 van de Raad, art. 5, lid 1, sub b)

4. Niet-contractuele aansprakelijkheid – Gebruik door gemeenschapsinstelling van teken ter aanduiding van project

(Art. 288, tweede alinea, EG)

5. Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden

(Art. 288, tweede alinea, EG; verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 9, lid 1, sub b; richtlijn 89/104 van de Raad, art. 5, lid 1, sub b)

Samenvatting

1. Ingevolge de artikelen 21, eerste alinea, en 53, eerste alinea, van ’s Hofs Statuut en artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht moet elk verzoekschrift het voorwerp van het geschil en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen bevatten. Deze uiteenzetting dient zo duidelijk en precies te zijn, dat de verweerder zijn verweer kan voorbereiden en het Gerecht uitspraak kan doen op het beroep.

Wat een beroep tot vergoeding van door een gemeenschapsinstelling veroorzaakte schade betreft, kunnen grieven inzake de niet-inachtneming van rechten die voortvloeien uit in de lidstaten van de Gemeenschap ingeschreven nationale merken in de zin van artikel 5, lid 1, sub b, van richtlijn 89/104 inzake merken niet niet-ontvankelijk worden verklaard omdat een verzoeker heeft verzuimd de nationale bepalingen te preciseren die hij geschonden acht. Een verwijzing naar artikel 5, lid 1, sub b, van de richtlijn moet namelijk voldoende duidelijk en nauwkeurig worden geacht, daar deze bepaling een harmonisatie tot stand brengt van de regels betreffende de aan een merk verbonden rechten, de exclusieve rechten van merkhouders in de Gemeenschap afbakent en niet wordt betwist dat zij in nationaal recht is omgezet in de lidstaten waar de aangevoerde merken zijn ingeschreven.

Aangezien artikel 5, leden 2 en 5, van de richtlijn de lidstaten enkel de mogelijkheid biedt om te bepalen dat bekende merken ook moeten worden beschermd, moet een grief ontleend aan schending van deze bepaling daarentegen niet-ontvankelijk worden verklaard, wanneer in het verzoekschrift niet nader is verklaard, waarin de specifieke bekendheid van de betrokken merken bestaat en welke bescherming deze merken ingevolge de toepasselijke nationale wetgeving verdienen.

Wat voorts de in derde landen ingeschreven merken betreft, kan een verwijzing naar de richtlijn de onbepaaldheid wat de aard en de draagwijdte betreft van de merkrechten die de betrokken wettelijke regelingen van die derde landen zouden verlenen, niet opheffen.

(cf. punten 36, 40‑42, 44‑45)

2. Uit de artikelen 288, tweede alinea, EG en 235 EG volgt dat de gemeenschapsrechter de bevoegdheid heeft om de Gemeenschap elke vorm van schadevergoeding op te leggen die in overeenstemming is met de op het gebied van de niet-contractuele aansprakelijkheid geldende algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, en dus ook, indien dit met deze beginselen in overeenstemming is, een vergoeding in natura, in voorkomend geval in de vorm van een bevel om iets te doen of na te laten.

Dienaangaande moet de eenvormige bescherming die de houder van een in een lidstaat ingeschreven nationaal merk geniet overeenkomstig artikel 5, lid 1, van richtlijn 89/104 inzake merken, krachtens hetwelk een dergelijk merk de houder ervan het recht geeft „iedere derde te verbieden” ervan gebruik te maken, worden gerekend tot de in artikel 288, tweede alinea, EG bedoelde algemene beginselen welke de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben. Richtlijn 89/104 beoogt namelijk inzake merken de bescherming van ingeschreven nationale merken in alle lidstaten te uniformeren, en artikel 5, lid 1, brengt in de Gemeenschap een harmonisatie tot stand van de regels betreffende de aan een merk verbonden rechten. Bovendien bepaalt artikel 98, lid 1, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk, die ingevolge artikel 249, tweede alinea, EG verbindend is in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten, dat wanneer een rechtbank voor het gemeenschapsmerk van oordeel is dat de gedaagde inbreuk op een gemeenschapsmerk heeft gemaakt of heeft gedreigd te maken, zij „de gedaagde [verbiedt] de betrokken handelingen te verrichten”, alsook maatregelen treft om ervoor te zorgen dat dit verbod wordt nageleefd.

Ofschoon de eenvormige bescherming van de merkhouder in de lidstaten wordt gerealiseerd in de vorm van de aan de bevoegde nationale rechterlijke instanties geboden mogelijkheid om de gedaagde partij bij vonnis te verbieden het ingeroepen merkrecht te schenden, kan de Gemeenschap niet principieel verstoken zijn van een overeenkomstige procedurele maatregel van de gemeenschapsrechter, die immers bij uitsluiting bevoegd is kennis te nemen van beroepen tot vergoeding van schade die is veroorzaakt door de Gemeenschap.

(cf. punten 63‑67)

3. Artikel 5, lid 1, sub b, van richtlijn 89/104 inzake merken en artikel 9, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk stellen de bescherming van de merkhouder in de eerste plaats afhankelijk van de voorwaarde dat er verwarringsgevaar bestaat, onder meer als gevolg van het feit dat het merk en het betrokken teken worden gebruikt voor dezelfde of soortgelijke waren of diensten, en in de tweede plaats van de omstandigheid dat het gebruik van het betrokken teken door een derde kan worden aangemerkt als gebruik „in het economisch verkeer”.

Dat een gemeenschapsinstelling een teken gebruikt ter aanduiding van een communautair project, kan deze bepalingen dus slechts schenden indien wordt aangetoond dat dit gebeurt ter aanduiding van dezelfde of soortgelijke waren of diensten als die waarvoor de aangevoerde merken zijn ingeschreven, en in het kader van een handelsactiviteit waarmee een economisch voordeel wordt nagestreefd.

(cf. punten 105‑106, 111, 114)

4. Enkel handelingen of gedragingen die aan een communautaire instelling of een communautair orgaan zijn toe te rekenen, kunnen tot niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap leiden. De gestelde schade dient namelijk een voldoende rechtstreeks gevolg te zijn van het verweten gedrag, dat wil zeggen dat dit gedrag de ware oorzaak van de schade dient te zijn. Daarentegen is de Gemeenschap niet verplicht alle nadelige gevolgen, hoe verwijderd ook, van gedragingen van haar organen te vergoeden.

Wat het gebruik betreft van een teken dat een instelling gebruikt ter aanduiding van een communautair project door particuliere ondernemingen die in verband met hun economische activiteiten belang hebben bij dat project, kan geen sprake zijn van aansprakelijkheid van de Gemeenschap wanneer die ondernemingen zelf voor dat gebruik hebben gekozen. De betrokken ondernemingen moeten namelijk worden geacht het gemeenschapsrecht en het merkenrecht te kennen, en het lijkt derhalve juist om hen verantwoordelijk te houden, vanuit de relevante rechtsvoorschriften gezien, voor hun eigen gedrag op de markt. Deze keuze moet bijgevolg als de rechtstreekse en ware oorzaak van de gestelde schade worden beschouwd, aangezien de eventuele bijdrage van de Commissie aan het ontstaan van deze schade te ver verwijderd is om de verantwoordelijkheid van de betrokken ondernemingen op deze instelling te kunnen afwentelen.

(cf. punten 129‑130, 132, 134‑135)

5. In het geval van schade ontstaan door gedrag van de gemeenschapsinstellingen waarvan de onrechtmatigheid niet is aangetoond, kan de Gemeenschap niet-contractueel aansprakelijk worden gesteld indien cumulatief is voldaan aan de voorwaarden inzake de realiteit van de schade, het causaal verband tussen deze schade en het aan de instellingen van de Gemeenschap verweten gedrag, en het abnormale en bijzondere karakter van de betrokken schade. De schade die de marktdeelnemers als gevolg van het handelen van de instellingen van de Gemeenschap kunnen lijden, is „abnormaal” wanneer zij de grenzen van de economische risico’s, verbonden aan de activiteiten in de betrokken sector, overschrijdt.

Dienaangaande kan de schade die ontstaat doordat een gemeenschapsinstelling een term gebruik ter aanduiding van een project, niet worden geacht de grenzen te overschrijden van de risico’s die inherent zijn aan het gebruik van dezelfde term als merk, wanneer de merkhouder zich wegens de kenmerken van de gekozen term willens en wetens heeft blootgesteld aan het gevaar dat een ander dezelfde naam rechtmatig, dat wil zeggen zonder inbreuk te maken op zijn merkrechten, zou kunnen gaan gebruiken ter aanduiding van een dergelijk project.

(cf. punten 147‑150)

Top