This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62003CJ0182
Samenvatting van het arrest
Samenvatting van het arrest
1. Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken
(Art. 230 EG)
2. Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken
(Art. 230 EG)
3. Steunmaatregelen van de staten – Bestaande steunmaatregelen
(Art. 87 EG en 88 EG; verordening nr. 659/1999 van de Raad, art. 1, sub b‑v)
4. Steunmaatregelen van de staten – Onderzoek door Commissie
(Art. 87 EG)
5. Steunmaatregelen van de staten – Begrip
(Art. 87, lid 1, EG)
6. Steunmaatregelen van de staten – Begrip
(Art. 87, lid 1, EG)
7. Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang
(Art. 253 EG)
8. Gemeenschapsrecht – Beginselen – Bescherming van gewettigd vertrouwen – Voorwaarden
9. Steunmaatregelen van de staten – Beschikking van Commissie waarbij afschaffing wordt gelast van via erkenning toegekende belastingregeling
1. Overeenkomstig artikel 230 EG kan een natuurlijke of rechtspersoon slechts beroep instellen tegen een tot een andere persoon gerichte beschikking, indien deze beschikking hem rechtstreeks en individueel raakt.
Met betrekking tot deze tweede voorwaarde sluit het feit dat een bestreden bepaling, qua aard en draagwijdte, een algemeen karakter heeft, doordat zij van toepassing is op alle betrokken marktdeelnemers, evenwel niet uit dat zij bepaalde marktdeelnemers individueel kan raken.
Een natuurlijk of rechtspersoon kan slechts stellen individueel te zijn geraakt, indien de betrokken bepaling hem treft uit hoofde van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie welke hem ten opzichte van ieder ander karakteriseert.
Dienaangaande, wanneer de bestreden handeling een groep personen raakt die op het tijdstip waarop deze handeling werd vastgesteld, waren geïdentificeerd of konden worden geïdentificeerd op basis van specifieke kenmerken van de leden van deze groep, kunnen deze personen door deze handeling individueel worden geraakt voorzover zij deel uitmaken van een beperkte kring van marktdeelnemers. Dit is het geval bij ondernemingen die wegens een beschikking van de Commissie inzake staatssteun geen gebruik kunnen maken van afwijkende nationale fiscale maatregelen tot op het einde van de door de nationale wettelijke regeling voorziene uiterste termijn, of waaraan wegens de genoemde beschikking geen verlenging van dit gebruik – waarom zij hebben verzocht en waarop zij aanspraak hadden kunnen maken – wordt toegestaan.
(cf. punten 55, 58‑64)
2. Een vereniging die is belast met de behartiging van de collectieve belangen van ondernemingen kan in beginsel slechts een beroep tot nietigverklaring instellen tegen een eindbeschikking van de Commissie inzake steunmaatregelen van staten, wanneer deze ondernemingen of een aantal daarvan individueel procesbevoegdheid hebben of wanneer zij een eigen belang kan doen gelden.
(cf. punt 56)
3. Verordening nr. 659/1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88 EG], die de uitoefening door de Commissie van de haar bij artikel 88 EG toegekende bevoegdheden codificeert, geeft geen definitie van wat valt onder het begrip „ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt” in artikel 1, sub b‑v, ervan, dat bepaalt dat een maatregel die op het moment van inwerkingtreding ervan geen steun vormde, niettemin als bestaande steun moet worden beschouwd, voor zover hij vervolgens steun is geworden „vanwege de ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt”. Dit begrip, dat kan worden opgevat als een wijziging van de economische en juridische context in de door de betrokken maatregel geraakte sector, ziet niet op het geval waarin de Commissie haar beoordeling uitsluitend wijzigt op grond van een striktere toepassing van de verdragsregels inzake steunmaatregelen van staten.
Er dient evenwel op te worden gewezen dat de verordening een handeling van afgeleid recht is die werd vastgesteld voor de toepassing van de artikelen 87 EG en 88 EG, die de draagwijdte van deze artikelen niet kan beperken, temeer daar de Commissie haar bevoegdheden rechtstreeks aan deze artikelen ontleent. Artikel 88, lid 1, EG draagt de Commissie namelijk op om de in de staten bestaande steunregelingen aan een voortdurend onderzoek te onderwerpen en deze laatste de dienstige maatregelen voor te stellen, welke de geleidelijke ontwikkeling of de werking van de gemeenschappelijke markt vereist. Op grond van lid 2 van dit artikel kan de Commissie, wanneer aan deze voorstellen geen gevolg wordt gegeven, de betrokken staat verplichten de steunmaatregel te wijzigen of op te heffen binnen een bepaalde termijn.
Hieruit vloeit voort dat de Commissie met haar beslissing om de in een lidstaat voor bepaalde ondernemingen geldende belastingregeling die, ofschoon zij volgens vroegere beschikkingen geen steun is, door een werkgroep van de Raad als schadelijk voor de gemeenschappelijke markt was verklaard, aan een nieuw onderzoek te onderwerpen, en door op deze regeling de procedure van toezicht op een bestaande steunmaatregel toe te passen, in het kader waarvan zij tot de conclusie is gekomen dat deze regeling voortaan een onverenigbare steunmaatregel van de staat was, de haar door artikel 88 EG toegekende rol heeft vervuld. Derhalve heeft een dergelijke beschikking de artikelen 87 EG en 88 EG als rechtsgrondslag.
Daar het wettigheidsbeginsel werd gerespecteerd, is deze beschikking een met zekerheid kenbare handeling waarvan de toepassing voorzienbaar was voor de justitiabelen. Bijgevolg is deze beschikking niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
(cf. punten 70‑76)
4. In het geval van een steunprogramma behoeft de Commissie slechts de kenmerken van het betrokken programma te onderzoeken om te kunnen beoordelen, of dit programma de begunstigden een merkbaar voordeel verschaft ten opzichte van hun concurrenten. Zij behoeft niet elk afzonderlijk geval te onderzoeken waarin de regeling wordt toegepast.
(cf. punt 82)
5. Het begrip steun omvat niet alleen positieve prestaties zoals subsidies, leningen of deelnemingen in het kapitaal van ondernemingen, maar ook maatregelen welke, in verschillende vormen, de lasten verlichten die normaliter op het budget van een onderneming drukken en daardoor – zonder nog subsidies in de strikte zin van het woord te zijn – van gelijke aard zijn en identieke gevolgen hebben.
Een maatregel waarbij de overheid aan bepaalde ondernemingen een belastingvrijstelling verleent die, hoewel in dat kader geen staatsmiddelen worden overgedragen, de financiële situatie van de begunstigden verbetert ten opzichte van de andere belastingplichtigen, is als een steunmaatregel van de staat aan te merken.
(cf. punten 86‑87)
6. Artikel 87, lid 1, EG legt de verplichting op om te bepalen of een nationale maatregel binnen het kader van een bepaalde rechtsregeling „bepaalde ondernemingen of bepaalde producties” kan begunstigen ten opzichte van andere, die zich, gelet op de doelstelling van de betrokken regeling, in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie bevinden. Wanneer dat het geval is, voldoet de betrokken maatregel aan de voorwaarde van selectiviteit die bepalend is voor het begrip staatssteun in deze bepaling.
(cf. punt 119)
7. Ofschoon de door artikel 253 EG vereiste motivering van een communautaire handeling moet beantwoorden aan de aard van die handeling en de redenering van de instelling die de handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking moet doen komen, zodat de belanghebbenden kennis kunnen nemen van de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel en de bevoegde rechter zijn toezicht kan uitoefenen, kan de Commissie niet worden verplicht om in een beschikking die de onverenigbaarheid van een steunregeling met de gemeenschappelijke markt vaststelt, aan te geven waarom zij in vroegere beschikkingen dezelfde steunregeling anders heeft beoordeeld. Het begrip staatssteun beantwoordt immers aan een objectieve situatie die wordt beoordeeld op de datum waarop de Commissie haar beschikking vaststelt.
(cf. punt 137)
8. Iedere justitiabele bij wie een gemeenschapsinstelling gegronde verwachtingen heeft gewekt, kan zich op het vertrouwensbeginsel beroepen. Voorts kan niemand schending van dit beginsel stellen wanneer de administratie hem geen precieze toezeggingen heeft gedaan. Wanneer verder een voorzichtige en bezonnen marktdeelnemer de vaststelling van een voor zijn belangen nadelige communautaire maatregel kan voorzien, kan hij zich niet op dit beginsel beroepen wanneer die maatregel wordt vastgesteld.
Ook al heeft de Gemeenschap overigens op een eerder tijdstip een situatie geschapen waardoor een gewettigd vertrouwen kan worden gewekt, een dwingend algemeen belang kan zich verzetten tegen de vaststelling van overgangsmaatregelen voor situaties die vóór de inwerkingtreding van de nieuwe regeling zijn ontstaan, doch die in hun ontwikkeling nog niet zijn voltooid. Bij ontstentenis van een dergelijk belang kan het ontbreken van overgangsmaatregelen voor de bescherming van het gewettigd vertrouwen dat de marktdeelnemers in de handhaving van een communautaire regeling mochten hebben, evenwel worden aangemerkt als een schending van een hogere rechtsregel.
(cf. punten 147‑149)
9. Schendt tegelijkertijd het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel een beschikking van de Commissie die terugkomt op vroegere, andersluidende beoordelingen en de opheffing gelast van een bijzondere belastingregeling op grond dat het een steunmaatregel van de staat betreft die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, zonder te voorzien in overgangsmaatregelen ten gunste van de marktdeelnemers wier erkenning – die zonder problemen kon worden vernieuwd en die noodzakelijk is om gebruik te maken van deze regeling – gelijktijdig met of korte tijd na de kennisgeving van deze beschikking afloopt, terwijl deze beschikking er niet aan in de weg staat dat de op de datum van de kennisgeving ervan lopende erkenningen gedurende meerdere jaren hun uitwerking blijven behouden, aangezien de hierboven aangehaalde marktdeelnemers, die zich niet op korte termijn kunnen aanpassen aan de wijziging van de betrokken regeling, hoe dan ook mochten verwachten dat een beschikking waarmee de Commissie terugkomt op haar vroegere beoordeling, hun de nodige tijd zou geven om daadwerkelijk rekening te houden met deze wijziging van de beoordeling, en geen enkel dwingend algemeen belang zich ertegen verzet dat hun de nodige tijd zou worden toegekend.
(cf. punten 155‑167, 172‑174)