Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62003CJ0037

    Samenvatting van het arrest

    Trefwoorden
    Samenvatting

    Trefwoorden

    1. Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Absolute weigeringsgronden – Merken zonder onderscheidend vermogen – Samengesteld merk – Inaanmerkingneming van totaalindruk van merk bij relevant publiek

    (Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 7, lid 1, sub b)

    2. Hogere voorziening – Middelen – Onjuiste beoordeling van feiten – Niet-ontvankelijkheid – Toetsing door Hof van beoordeling van aan Gerecht voorgelegde feitelijke gegevens – Uitgesloten, behoudens geval van onjuiste opvatting

    (Art. 225 EG; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

    3. Gemeenschapsmerk – Beslissingen van Bureau – Wettigheid – Onderzoek door gemeenschapsrechter – Criteria

    (Verordening nr. 40/94 van de Raad)

    4. Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Absolute weigeringsgronden – Afzonderlijk onderzoek van verschillende weigeringsgronden – Uitlegging van weigeringsgronden tegen achtergrond van daaraan ten grondslag liggend algemeen belang – Gebruik van criterium dat relevant is in kader van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 40/94, voor uitlegging van deze bepaling, sub b – Ontoelaatbaarheid

    (Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 7, lid 1, sub b en c)

    5. Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Absolute weigeringsgronden – Merken zonder onderscheidend vermogen – Samengesteld merk dat acroniem BioID bevat

    (Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 7, lid 1, sub b)

    Samenvatting

    1. Bij de beoordeling van het onderscheidend vermogen van een merk in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk, kan voor een samengesteld merk een eventueel onderscheidend vermogen ten dele worden onderzocht voor elk van de termen of bestanddelen afzonderlijk, maar moet het in elk geval gebaseerd zijn op de door dat merk bij het relevante publiek opgeroepen totaalindruk en niet op het vermoeden dat elementen die afzonderlijk beschouwd onderscheidend vermogen missen, ook bij combinatie ervan dat vermogen niet kunnen hebben. De enkele omstandigheid dat elk element afzonderlijk onderscheidend vermogen mist, betekent immers nog niet dat de combinatie ervan geen onderscheidend vermogen kan hebben.

    (cf. punt 29)

    2. Volgens artikel 225 EG en artikel 58, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie is de hogere voorziening beperkt tot rechtsvragen. Het Gerecht is dus bij uitsluiting bevoegd om de relevante feiten vast te stellen en te beoordelen, alsmede om de bewijselementen te beoordelen. De beoordeling van deze feiten en bewijselementen levert dus, behoudens het geval van een onjuiste opvatting daarvan, geen rechtsvraag op die als zodanig in hogere voorziening vatbaar is voor toetsing door het Hof.

    (cf. punten 43, 53)

    3. De beslissingen die de kamers van beroep krachtens verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk ter zake van de inschrijving van een teken als gemeenschapsmerk dienen te nemen, berusten op een gebonden en niet op een discretionaire bevoegdheid. De wettigheid van de beslissingen van de kamers van beroep moet derhalve alleen op basis van deze verordening, zoals uitgelegd door de gemeenschapsrechter, worden beoordeeld en niet op basis van een eerdere praktijk van de kamers van beroep.

    (cf. punt 47)

    4. De in artikel 7, lid 1, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk vermelde weigeringsgronden zijn onafhankelijk van elkaar en vereisen een afzonderlijk onderzoek. Voorts moeten deze weigeringsgronden worden uitgelegd tegen de achtergrond van het algemeen belang dat aan elk ervan ten grondslag ligt. Het algemeen belang dat bij het onderzoek van elk van deze weigeringsgronden in aanmerking wordt genomen, kan – en moet zelfs – andere overwegingen weerspiegelen naar gelang van de betrokken weigeringsgrond.

    In deze context valt het begrip algemeen belang dat aan artikel 7, lid 1, sub b, van deze verordening ten grondslag ligt, uiteraard samen met de wezenlijke functie van het merk, namelijk aan de consument of de eindverbruiker met betrekking tot de door het merk aangeduide waren of diensten de identiteit van de oorsprong te waarborgen in dier voege dat hij deze zonder gevaar voor verwarring kan onderscheiden van waren of diensten van andere herkomst.

    Het bewijs dat het aangevraagde merk door het publiek of door concurrenten courant kan worden gebruikt, dat in het kader van artikel 7, lid 1, sub c, een relevant criterium is, is echter niet het criterium aan de hand waarvan diezelfde bepaling, sub b, dient te worden uitgelegd.

    (cf. punten 59‑60, 62)

    5. Het samengestelde teken dat het acroniem BioID bevat, alsmede beeldelementen, namelijk de typografische kenmerken van dit acroniem, en twee na dit acroniem geplaatste grafische elementen, namelijk een punt en een teken „R”, waarvoor inschrijving als gemeenschapsmerk is aangevraagd voor waren en diensten van de klassen 9, 38 en 42 in de zin van de Overeenkomst van Nice en met name voor waren waarvan het gebruik nodig is voor de biometrische identificatie van levende wezen en diensten die aan de hand van een dergelijke identificatie worden verricht of de ontwikkeling van systemen voor dergelijke identificatie beogen, mist uit het oogpunt van een op het gebied van de betrokken waren en diensten normaal geïnformeerd, redelijk omzichtig en oplettend publiek onderscheidend vermogen in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk. Het acroniem BioID, dat het relevante publiek opvat als de afkorting van het bijvoeglijk naamwoord „biometrical” en van het zelfstandig naamwoord „identification” en dus in zijn geheel beschouwd als „biometrical identification”, onderscheidt de betrokken waren en diensten immers niet. Bovendien kunnen noch de typografische kenmerken, noch de na dit acroniem geplaatste grafische elementen aan het relevante publiek de herkomst van de betrokken waren en diensten waarborgen.

    (cf. punten 68‑72, 75)

    Top