This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62002TJ0211
Samenvatting van het arrest
Samenvatting van het arrest
Zaak T-211/02
Tideland Signal Ltd
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen
„Overheidsopdrachten — Afwijzing van aanbieding — Niet gebruik maken van bevoegdheid om preciseringen te vragen over inschrijvingen — Beroep tot nietigverklaring — Versnelde procedure”
Arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 27 september 2002 II-3785
Samenvatting van het arrest
Overheidsopdrachten van de Europese Gemeenschappen – Gunning van opdracht na aanvraag van aanbiedingen – Beoordelingsvrijheid van instellingen – Rechterlijke toetsing – Grenzen
Overheidsopdrachten van de Europese Gemeenschappen – Opdracht gegund na aanvraag van aanbiedingen – Verplichting om dubbelzinnige aanbiedingen af te wijzen – Omvang – Bevoegdheid van evaluatiecomité om inschrijver na opening van aanbiedingen te contacteren – Uitoefening met inachtneming van beginsel van behoorlijk bestuur, gelijkheidsbeginsel en evenredigheidsbeginsel
Beroep tot nietigverklaring – Arrest houdende nietigverklaring – Werking – Nietigverklaring van besluit van Commissie tot afwijzing van aanbieding van inschrijver in kader van procedure voor plaatsen van overheidsopdrachten – Verplichting tot heronderzoek van besluiten die gelijksoortig zijn aan nietig verklaarde handeling, doch waartegen geen beroep is ingesteld – Geen
(Art. 233 EG)
Beroep tot nietigverklaring – Intrekking van bestreden handeling in loop van geding – Verzoeker die, bij wijze van uitzondering, belang behoudt bij uitspraak van nietigverklaring – Beroep zonder voorwerp geraakt – Neen
(Art. 230 EG)
De Commissie beschikt over een aanzienlijke beoordelingsvrijheid met betrekking tot de elementen in aanmerking moeten worden genomen bij het nemen van een besluit inzake de gunning van een opdracht bij een aanbesteding. De toetsing door de gemeenschapsrechter dient derhalve beperkt te blijven tot de vraag of de procedure- en motiveringsvoorschriften in acht zijn genomen, of de feiten juist zijn vastgesteld, en of er geen sprake is van een kennelijke beoordelingsfout of misbruik van bevoegdheid.
(cf. punt 33)
Het is van wezenlijk belang voor de rechtszekerheid, dat de aanbestedende dienst in aanbestedingsprocedures in staat is om zich nauwkeurig te vergewissen van de inhoud van de inschrijvingen en, met name, van de overeenstemming ervan met de voorwaarden van de aanbesteding. Wanneer een inschrijving dubbelzinnig is en het onmogelijk is snel en doeltreffend vast te stellen wat de werkelijke inhoud ervan is, heeft de aanbestedende instelling geen andere keuze dan de inschrijving af te wijzen.
Indien de instructies voor de inschrijvers echter uitdrukkelijk aan het evaluatiecomité de bevoegdheid toekennen om te vragen dat preciseringen over de ingediende inschrijvingen worden verstrekt, vereist het gemeenschapsrechtelijke beginsel van behoorlijk bestuur dat deze bevoegdheid wordt uitgeoefend wanneer het verkrijgen van deze preciseringen tegelijkertijd materieel mogelijk én nodig is. Ook al zijn de evaluatiecomités niet verplicht preciseringen te vragen telkens wanneer een inschrijving dubbelzinnig is opgesteld, hebben zij dus toch de verplichting om met een zekere omzichtigheid te handelen wanneer zij de inhoud van een inschrijving onderzoeken, zodat, wanneer uit de bewoordingen van een inschrijving en de omstandigheden van de zaak blijkt dat de dubbelzinnigheid waarschijnlijk gemakkelijk te verklaren is en gemakkelijk kan worden opgeheven, het in beginsel in strijd is met de vereisten van het beginsel van behoorlijk bestuur wanneer zij een inschrijving afwijzen zonder gebruik te maken van hun bevoegdheid om preciseringen te vragen. Het risico bestaat dat in dergelijke omstandigheden een beslissing tot afwijzing van een inschrijving is aangetast door een kennelijke beoordelingsfout van de instelling bij de uitoefening van deze bevoegdheid.
Het ware bovendien in strijd met het gelijkheidsbeginsel, wanneer aan een evaluatiecomité een absolute discretionaire bevoegdheid werd toegekend wat het al dan niet vragen van preciseringen over een bepaalde inschrijving betreft, zonder rekening te houden met objectieve overwegingen en zonder rechterlijke toetsing. Het gelijkheidsbeginsel staat er overigens niet aan in de weg dat het evaluatiecomité bepaalde inschrijvers preciseringen laat verstrekken die dubbelzinnigheden in hun inschrijvingen kunnen opheffen, aangezien de instructies voor de inschrijvers uitdrukkelijk voorzien in het vragen van dergelijke preciseringen en het evaluatiecomité bij de uitoefening van deze bevoegdheid verplicht is alle inschrijvers gelijk te behandelen.
Voorts mogen volgens het evenredigheidsbeginsel handelingen van gemeenschapsinstellingen niet buiten de grenzen treden van hetgeen geschikt en noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de nagestreefde doelstellingen, en moet, wanneer een keuze tussen verschillende geschikte maatregelen mogelijk is, de maatregel worden gekozen die de minste belasting met zich brengt.
(cf. punten 34-39)
Op grond van artikel 233 EG staat het aan de instelling die de nietig verklaarde handeling heeft vastgesteld, om de maatregelen te nemen welke nodig zijn ter uitvoering van het arrest houdende nietigverklaring. Deze maatregelen dienen in het bijzonder de gevolgen van de onwettigheden die in het arrest houdende nietigverklaring zijn vastgesteld, weg te nemen en de betrokken instelling is dan ook verplicht verzoeksters situatie op passende wijze te herstellen. Het arrest houdende nietigverklaring kan evenwel niet de nietigverklaring met zich meebrengen van besluiten die niet aan toetsing dooide gemeenschapsrechter werden onderworpen, maar waarvan zou kunnen worden gesteld dat zij door eenzelfde onwettigheid zijn aangetast. Het argument dat de nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van een offerte van een inschrijver in een procedure voor het plaatsen van overheidsopdrachten de situatie van de andere, eveneens afgewezen inschrijvers kan beïnvloeden, kan in geen geval de verwerping van het door de eerste inschrijver ingestelde beroep rechtvaardigen.
(cf. punt 44)
Een beroep tot nietigverklaring kan uitzonderlijk zijn voorwerp behouden, ondanks de intrekking van de handeling waarvan de nietigverklaring werd gevorderd, wanneer de verzoeker niettemin een voldoende belang behoudt om een arrest te verkrijgen dat deze handeling formeel nietig verklaart.
(cf. punt 48)