Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62002TJ0144

    Samenvatting van het arrest

    Zaak T-144/02

    Richard J. Eagle e.a.

    tegen

    Commissie van de Europese Gemeenschappen

    „Personeel tewerkgesteld in gemeenschappelijke onderneming JET — Gelijke behandeling — Niet-verlening van hoedanigheid van tijdelijk functionaris — Artikel 152 E A — Redelijke termijn — Geleden materiële schade”

    Arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 5 oktober 2004   II-3386

    Samenvatting van het arrest

    1. Ambtenaren – Beroep – Recht van beroep – Personen die schadevergoeding vorderen omdat zij door in kader van EGA-Verdrag opgerichte gemeenschappelijke onderneming niet zijn tewerkgesteld onder Regeling welke van toepassing is op andere personeelsleden

      (Art. 152 EA)

    2. Ambtenaren – Beroep – Termijnen – Personen die schadevergoeding vorderen omdat zij door in kader van EGA-Verdrag opgerichte gemeenschappelijke onderneming niet zijn tewerkgesteld onder Regeling welke van toepassing is op andere personeelsleden – Inachtneming van redelijke termijn – Duur en aanvang van termijn

      (Statuut van het Hof van Justitie, art. 46; Ambtenarenstatuut, art. 90)

    3. Ambtenaren – Tijdelijk functionarissen – Aanwerving – Personeel tewerkgesteld door in kader van EGA-Verdrag opgerichte gemeenschappelijke onderneming Joint European Torus (JET) – Beoordelingsvrijheid van instellingen – Grenzen

      (Besluit 78/471 van de Raad)

    4. Ambtenaren – Niet-contractuele aansprakelijkheid van instellingen – Voorwaarden – Onwettigheid – Schade – Causaal verband – Begrip – Toepassing in ambtenarenzaken – Criteria

    1.  Het beroep dat is ingesteld door personen die hebben gewerkt voor de in het kader van het EGA-Verdrag opgerichte gemeenschappelijke onderneming Joint European Torus (JET) en daarbij ter beschikking werden gesteld door derde ondernemingen die daartoe met JET een overeenkomst hadden gesloten, en strekt tot vergoeding van de schade die zij hebben geleden doordat zij in strijd met de statuten van JET niet waren aangeworven als tijdelijk functionarissen die vallen onder de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, moet worden geacht betrekking te hebben op een geschil tussen de Gemeenschap en haar personeelsleden.

      In de eerste plaats houden de in dit beroep opgeworpen juridische problemen immers, evenals die welke rijzen wanneer een persoon aanspraak maakt op de hoedanigheid van ambtenaar of personeelslid, verband met statutaire rechten. In de tweede plaats wordt het begrip geschil tussen de Gemeenschap en haar personeelsleden door de rechtspraak ruim opgevat, omdat een te strikte opvatting ter zake tot rechtsonzekerheid kan leiden doordat eventuele verzoekers niet duidelijk zouden weten welke contentieuze procedure zij dienen te volgen of een kunstmatige keuze zouden moeten maken. In de derde en laatste plaats is de keuze van verzoekers voor de procedure van de artikelen 90 en 91 van het Statuut niet betwist door de bij de procedure betrokken instellingen, die erkennen dat het geding en de verweten fout hun oorsprong vinden in statutaire bepalingen.

      (cf. punten 39, 42-43, 47)

    2.  Artikel 90, lid 1, van het Ambtenarenstatuut legt geen termijn op voor het indienen van een verzoek. De eerbiediging van een redelijke termijn is evenwel vereist in alle gevallen waarin, bij ontbreken van een uitdrukkelijke bepaling, het rechtszekerheids- of hel vertrouwensbeginsel zich ertegen verzet dat de gemeenschapsinstellingen en natuurlijke of rechtspersonen handelen zonder aan termijnen gebonden te zijn, en aldus met name de stabiliteit van bestaande rechtssituaties in gevaar kunnen brengen. In het geval van aansprakelijkheidsvorderingen die kunnen leiden tot een financiële last voor de Gemeenschap, is de verplichting tot eerbiediging van een redelijke termijn bij het instellen van een schadevordering ook ingegeven dooide bekommernis om de openbare financiën te beschermen, die voor vorderingen inzake niet-contractuele aansprakelijkheid specifiek tot uitdrukking komt in de verjaringstermijn van vijf jaar in artikel 46 van het Statuut van het Hof.

      De redelijkheid van de termijn moet worden beoordeeld met inachtneming van de specifieke omstandigheden van de zaak, in het bijzonder het belang ervan voor de betrokkene, de ingewikkeldheid van de zaak en het gedrag van de betrokken partijen.

      Met betrekking tot de indiening van een verzoek tot schadevergoeding door personen die voor de gemeenschappelijke onderneming Joint European Torus (IET) hebben gewerkt in het kader van een terbeschikkingstelling door derde ondernemingen die met JET een overeenkomst hadden gesloten, op grond dal zij hadden moeten worden aangeworven als lijdelijk functionarissen die vallen onder de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, dient te worden geoordeeld dal de betrokkenen, gelet op het vergelijkingspunt dal kan worden gevonden in bovengenoemd artikel 46 en op het feil dal zij van mening waren dal zij onwettig werden gediscrimineerd, binnen een redelijke termijn van maximaal vijf jaar vanaf het ogenblik dal zij kennis hadden van de door hen gelaakte situatie, de gemeenschapsinstelling hadden moeten verzoeken om passende maatregelen te nemen om deze situatie Ie verhelpen en te beëindigen.

      Gelet op het precaire karakter van de dienstbetrekking van de betrokkenen wordt dit ogenblik bepaald door het tijdstip waarop elk jaarcontract voor het eerst werd gesloten of werd verlengd.

      (cf. punten 56-57, 66, 68, 71, 80, 82)

    3.  De gemeenschapsinstellingen beschikken over een ruime beoordelingsvrijheid bij de keuze van de meest geschikte middelen om in hun personeelsbehoeften te voorzien, in het bijzonder wanneer het gaat om de aanwerving van tijdelijk functionarissen. Dit is met name het geval op het gebied van de organisatie en de werking van de gemeenschappelijke ondernemingen.

      Het feit dat de statuten van de gemeenschappelijke onderneming Joint European Torus (JET) bepaalden dat „ander personeel” van het team van het project in tijdelijke ambten werd aangeworven, verplichtte de Commissie niet om dergelijke aanwervingen te verrichten indien daar binnen het team van het project geen enkele behoefte aan bestond. De directie van de gemeenschappelijke onderneming had dus alle vrijheid om bij de samenstelling van het team van het project te beoordelen hoe groot het aandeel van elk van de twee in artikel 8.1 van de statuten genoemde personeelscategorieën (personeel, afkomstig van de leden van de gemeenschappelijke onderneming, en ander personeel) diende te zijn, en het resultaat van haar keuzes bleek uit het overzicht van de personeelsbezetting in de jaarlijkse begroting. Zij kon ook een beroep doen op ondernemingen die arbeidskrachten ter beschikking stelden, of op dienstverrichtende ondernemingen om verschillende taken te vervullen die nodig waren voor de werking van de gemeenschappelijke onderneming, maar die niet behoorden tot de door de Verdragen aan haar opgedragen taken, waarvan het team van het project onder het gezag van de directeur van het project de uitvoering diende te verzekeren.

      Anderzijds kon de directie van JET met ondernemingen die arbeidskrachten ter beschikking stelden, of dienstverrichtende ondernemingen geen dergelijke overeenkomsten sluiten om te ontkomen aan de toepassing van statutaire bepalingen. De door de Verdragen aan de gemeenschapsinstellingen opgedragen taken kunnen immers niet aan externe ondernemingen worden toevertrouwd, maar dienen te worden verricht door personeel dat onder een statutaire regeling is gebracht.

      (cf. punten 113-115)

    4.  Op het gebied van de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap en met name in geschillen tussen de Gemeenschap en haar personeelsleden kent het gemeenschapsrecht slechts een recht op vergoeding toe indien is voldaan aan drie voorwaarden, namelijk dat het aan de gemeenschapsinstellingen verweten gedrag onregelmatig is, dat er werkelijk schade is geleden en dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de gedraging en de gestelde schade.

      Voor het bewijs van een oorzakelijk verband dient in beginsel te worden aangetoond dat er een rechtstreeks en zeker causaal verband bestaat tussen de door de betrokken gemeenschapsinstelling begane onregelmatigheid en de gestelde schade.

      In statutaire geschillen staat het oorzakelijk verband evenwel met de vereiste mate van zekerheid vast wanneer de door een gemeenschapsinstelling begane onregelmatigheid er met zekerheid toe heeft geleid, niet noodzakelijkerwijs dat een persoon niet is aangeworven, aangezien de betrokkene nooit zal kunnen bewijzen dat hij daar recht op had, maar dat hij een serieuze kans heeft gemist om als ambtenaar of personeelslid te worden aangeworven en daardoor materiële schade in de vorm van inkomstenderving heeft geleden. Wanneer het in de omstandigheden van het geval uiterst waarschijnlijk is dat de betrokken gemeenschapsinstelling het personeelslid zou hebben aangeworven indien zij op regelmatige wijze tewerk was gegaan, kan de theoretische onzekerheid die blijft bestaan over de uitkomst die een regelmatig gevoerde procedure zou hebben gehad, niet in de weg slaan aan de vergoeding van de reële materiële schade die de betrokkene heeft geleden doordat hem het recht is ontnomen zich kandidaat te stellen voor een statutaire post en hij alle kansen had daarop te worden benoemd.

      (cf. punten 99, 148-149)

    Top