This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62001TO0132
Samenvatting van de beschikking
Samenvatting van de beschikking
1. Kort geding - Opschorting van tenuitvoerlegging - Voorlopige maatregelen - Voorwaarden - Spoedeisendheid - Fumus boni juris" - Cumulatieve voorwaarden - Afweging van alle betrokken belangen - Voorlopig karakter van maatregel
(Art. 242 EG en 243 EG; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2)
2. Kort geding - Opschorting van tenuitvoerlegging - Voorlopige maatregelen - Voorwaarden - Ernstige en onherstelbare schade - Bewijslast
(Art. 242 EG en 243 EG; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2)
3. Kort geding - Opschorting van tenuitvoerlegging - Voorlopige maatregelen - Voorwaarden - Ernstige en onherstelbare schade - Financiële schade - Situatie waarin voortbestaan van verzoekende vennootschap in gevaar komt
(Art. 242 en 243 EG; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2)
4. Kort geding - Opschorting van tenuitvoerlegging - Voorlopige maatregelen - Voorlopige maatregelen gekoppeld aan besluit van Commissie tot beëindiging van nieuw onderzoek bij vervallen van antidumpingmaatregelen - Voorwaarden - Afweging van alle betrokken belangen
(Art. 242 en 243 EG; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2; verordening nr. 384/96 van de Raad, art. 11, lid 2)
1. Volgens artikel 104, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht moeten verzoeken tot verkrijging van een voorlopige maatregel een duidelijke omschrijving bevatten van de omstandigheden waaruit het spoedeisend karakter van het verzoek blijkt, alsmede de middelen, zowel feitelijk als rechtens, op grond waarvan de voorlopige maatregel waartoe wordt geconcludeerd, aanvankelijk gerechtvaardigd voorkomt (fumus boni juris). Deze voorwaarden zijn cumulatief, zodat een verzoek om een dergelijke maatregel moet worden afgewezen wanneer aan een ervan niet wordt voldaan. In voorkomend geval gaat de kortgedingrechter ook over tot een afweging van de op het spel staande belangen. De verlangde maatregel dient voorts voorlopig te zijn in die zin dat hij de in geding zijnde feiten of rechtsvragen niet prejudicieert en de gevolgen van de later in de hoofdzaak te geven beslissing niet bij voorbaat ongedaan maakt.
( cf. punten 19-20 )
2. De spoedeisendheid van een verzoek in kort geding moet worden getoetst aan de vraag, of een voorlopige beslissing noodzakelijk is ter voorkoming van ernstige en onherstelbare schade voor de partij die om de voorlopige maatregel verzoekt. Het is deze partij die moet bewijzen dat zij niet op de uitspraak in de hoofdzaak kan wachten zonder een dergelijke schade te lijden. De onmiddellijke dreiging van schade behoeft niet met absolute zekerheid te worden aangetoond; in het bijzonder wanneer het intreden van de schade van een aantal factoren afhankelijk is, volstaat het dat zij met een voldoende mate van waarschijnlijkheid voorzienbaar is. De verzoeker blijft evenwel gehouden de feiten te bewijzen waarop hij zijn verwachting van die ernstige en onherstelbare schade baseert.
( cf. punten 60-61 )
3. In kader van de beoordeling door de kortgedingrechter van een verzoek tot verkrijging van een voorlopige maatregel, kan een financiële schade, buitengewone omstandigheden daargelaten, niet als onherstelbaar of zelfs maar moeilijk herstelbaar worden beschouwd, daar er later steeds financiële vergoeding voor kan worden verkregen. Een financieel nadeel dat niet eenvoudig zou worden weggenomen doordat de betrokken instelling uitvoering geeft aan het in de hoofdzaak gewezen arrest, levert immers een economisch verlies op dat via de door het Verdrag, met name de artikelen 235 EG en 288 EG, geboden rechtsmiddelen kan worden goedgemaakt.
Volgens deze beginselen is een voorlopige maatregel gerechtvaardigd indien de partij die erom verzoekt, zonder die maatregel nog vóór het eindarrest in de hoofdzaak in een situatie komt te verkeren die haar voortbestaan bedreigt. Indien de verzoekende partij vóór de uitspraak ten gronde ondergaat, kan zij immers geen vordering tot schadevergoeding meer instellen.
( cf. punten 65-66 )
4. In het kader van de beoordeling van een verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een besluit van de Commissie tot beëindiging van een nieuw onderzoek van antidumpingmaatregelen of van voorlopige maatregelen om de invoer van het betrokken product te registreren, dienen tegen elkaar te worden afgewogen enerzijds het belang van verzoeksters, dat wil zeggen de vertegenwoordigers van de communautaire bedrijfstak, bij een van de gevorderde voorlopige maatregelen, en anderzijds het belang van de importeurs, exporteurs en gebruikers bij handhaving van de werking van het omstreden besluit.
( cf. punt 78 )