Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62001TJ0209

    Samenvatting van het arrest

    Trefwoorden
    Samenvatting

    Trefwoorden

    1. Beroep tot nietigverklaring – Voorwerp – Beschikking op gebied van controle op concentraties – Beschikking gebaseerd op meerdere redeneringen, die elk volstaan als grondslag voor dispositief – Verzoeker die slechts middelen aanvoert betreffende gebrek dat of andere onwettigheid die enkel gevolgen heeft voor één redenering – Beroep ongegrond

    (Verordening nr. 4064/89 van de Raad, art. 2, lid 3)

    2. Procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Vaststelling van voorwerp van geschil – Summiere uiteenzetting van aangevoerde middelen – Vergelijkbare vereisten voor ter ondersteuning van middel aangevoerde argumenten – Grieven niet uiteengezet in verzoekschrift – Algemene verwijzing naar andere geschriften die bij verzoekschrift zijn gevoegd – Niet-ontvankelijkheid – Toelaatbaarheid van verwijzing naar geschriften die bij zelfde rechterlijke instantie zijn ingediend in andere zaak – Beoordeling van geval tot geval – Noodzakelijke voorwaarde – Identiteit van partijen, in het bijzonder van verzoekende partij in twee zaken

    (Statuut van het Hof van Justitie, art. 21; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 43, lid 1, en 44, lid 1)

    3. Procedure – Voeging van twee zaken die door verschillende verzoekende partijen aanhangig zijn gemaakt – Geen invloed op strekking van door elk van hen afzonderlijk ingediend verzoekschrift

    (Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 50)

    4. Mededinging – Concentraties – Beoordeling van verenigbaarheid met gemeenschappelijke markt – Geen ontstaan of versterking van machtspositie die mededinging belemmert – Meerdere relevante markten – Voorwaarde niet vervuld voor één van die markten – Verbod

    (Verordening nr. 4064/89 van de Raad, art. 2, lid 3)

    5. Mededinging – Concentraties – Administratieve procedure – Commissie niet verplicht om tussen versturen van mededeling van punten van bezwaar en vaststelling van eindbeschikking aan te geven hoe volgens haar eerder vastgestelde problemen eventueel kunnen worden verholpen

    6. Beroep tot nietigverklaring – Middelen – Begrip – Gegevens van verzoekschrift van beroep tot nietigverklaring die zijn opgenomen in gedeelte betreffende samenvatting van beschikking – Daaronder begrepen – Voorwaarde – Duidelijke en ondubbelzinnige betwisting van wettigheid van vaststellingen in bestreden beschikking

    Samenvatting

    1. Indien bepaalde overwegingen van een beschikking deze op zich rechtens genoegzaam kunnen rechtvaardigen, hebben de eventuele gebreken in de andere overwegingen hoe dan ook geen invloed op het dispositief van de beschikking. Wanneer het dispositief van een beschikking van de Commissie is gebaseerd op een aantal redeneringen die elk op zich zouden volstaan als grondslag voor dat dispositief, moet de beschikking bovendien, in beginsel, enkel nietig worden verklaard indien elk van die redeneringen onwettig is. In een dergelijk geval kan een gebrek of een andere onwettigheid die enkel gevolgen heeft voor één redenering de nietigverklaring van de bestreden beschikking niet rechtvaardigen, omdat dat gebrek of die onwettigheid geen beslissende invloed zou kunnen hebben gehad op het door de instelling vastgestelde dispositief. In dat verband moet, voorzover een verzoekende partij in haar beroep tot nietigverklaring een bepaalde redenering die een toereikende grondslag is voor het dispositief van een beschikking, niet betwist, bedoelde redenering, en dus ook de daarop gebaseerde beschikking worden geacht wettig en ten opzichte van haar bewezen te zijn.

    Dat geldt in het bijzonder op het gebied van de controle op concentraties. Hieruit volgt dat een verbodsbeschikking niet hoeft te worden nietig verklaard op grond dat verzoekster heeft aangetoond dat de analyse van één of meer markten op één of meer punten onjuist was, zodra uit die beschikking blijkt dat de aangemelde concentratie voor één of meer andere markten wél aan de verbodscriteria van artikel 2, lid 3, van verordening nr. 4064/89 voldeed. In het bijzonder moeten de overwegingen betreffende deze andere markten in het kader van het kwestieuze beroep geacht worden gegrond te zijn, indien zij in het verzoekschrift niet worden betwist, zodat het beroep in zijn geheel moet worden geacht ongegrond te zijn.

    (cf. punten 48‑50, 96)

    2. Ingevolge artikel 21 van het Statuut van het Hof van Justitie en artikel 44, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht moet ieder middel dat in het inleidend verzoekschrift onvoldoende is uiteengezet als niet-ontvankelijk worden aangemerkt. Deze niet-ontvankelijkheid kan zo nodig ambtshalve door het Gerecht worden opgeworpen in geval van een niet-ontvankelijkheidsgrond van openbare orde.

    De summiere uiteenzetting van de middelen van de verzoekende partij moet zo duidelijk en nauwkeurig zijn, dat de verwerende partij haar verweer kan voorbereiden en het Gerecht, in voorkomend geval zonder nadere informatie, op het beroep uitspraak kan doen. Vergelijkbare vereisten gelden wanneer een argument tot staving van een middel wordt aangevoerd.

    Voorts wordt ter verzekering van de rechtszekerheid en een goede rechtsbedeling, voor de ontvankelijkheid van een beroep verlangd, dat de wezenlijke elementen, feitelijk en rechtens, waarop het beroep is gebaseerd, op zijn minst summier, maar coherent en begrijpelijk zijn weergegeven in de tekst van het verzoekschrift zelf. Ofschoon het verzoekschrift op specifieke punten kan worden vervolledigd en aangevuld met verwijzingen naar passages in bijgevoegde stukken, kan een algemene verwijzing naar andere geschriften, ook al zijn die bij het verzoekschrift gevoegd, in dat verband geen alternatief zijn voor de vermelding van de essentiële elementen van het betoog rechtens, die volgens voornoemde bepalingen in het verzoekschrift moeten staan. Het is immers niet de taak van het Gerecht om in de bijlagen de middelen op te sporen en te identificeren die het als grondslag voor het beroep zou kunnen beschouwen, daar de bijlagen slechts als bewijsmiddel en documentatie dienen.

    Niettegenstaande die voorwaarden heeft de gemeenschapsrechter in een aantal gevallen aanvaard dat een middel werd aangevoerd door middel van de verwijzing naar een andere zaak, doch hij heeft deze mogelijkheid afgewezen in andere zaken. Hij heeft hiervoor geen, althans geen uitdrukkelijk, beslissend criterium vastgesteld, maar rekening gehouden met de bijzonderheden van elk afzonderlijk geval. Hoe dan ook moet echter worden vastgesteld dat de identiteit van partijen, en in het bijzonder van de verzoekende partij, in de twee zaken een noodzakelijke voorwaarde is voor de ontvankelijkheid van middelen die zouden zijn opgeworpen door middel van een verwijzing naar de geschriften in een andere zaak.

    De dwingende voorwaarden van artikel 44, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht zouden immers worden omzeild, wanneer de ontvankelijkheid van niet uitdrukkelijk in het verzoekschrift opgenomen middelen zou worden aanvaard op grond dat zij voor dezelfde rechterlijke instantie door een derde waren opgeworpen in een andere zaak, waarnaar in het verzoekschrift wordt verwezen.

    (cf. punten 54‑59, 61, 64, 67)

    3. Uit artikel 50 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht volgt dat een voegingsbeschikking geen gevolg heeft voor de onafhankelijkheid en de autonome aard van de betrokken zaken, omdat het altijd mogelijk is bij beschikking de voeging ongedaan te maken. Bijgevolg kan de voeging van twee zaken die door verschillende verzoekende partijen aanhangig zijn gemaakt, de strekking van het door elk van hen afzonderlijk ingediende verzoekschrift niet wijzigen, daar anders inbreuk zou worden gemaakt op de onafhankelijkheid en de autonomie van hun respectieve beroepen. In het tegenovergestelde geval zou een beslissing van procedurele aard van de president, die binnen zijn discretionaire bevoegdheid valt, de strekking van een verzoekschrift kunnen uitbreiden en aldus bepalend zijn voor de uitkomst van de gerechtelijke procedure. Dit zou in die procedure een element van willekeur introduceren.

    (cf. punten 70‑72, 75)

    4. Blijkens artikel 2, lid 3, van verordening nr. 4064/89 dient de Commissie op het gebied van concentraties in beginsel een aangemelde concentratie tussen ondernemingen die op verschillende markten actief zijn, te verbieden indien deze op één markt een machtspositie versterkt die tot gevolg heeft dat een daadwerkelijke mededinging op de gemeenschappelijke markt op significante wijze wordt belemmerd, zelfs zo de concentratie geen andere belemmering van de mededinging met zich brengt. Wanneer de Commissie verschillende markten een voor een onderzoekt en concludeert dat op een aantal daarvan een machtspositie in het leven zal worden geroepen of versterkt, waardoor een daadwerkelijke mededinging op de gemeenschappelijke markt aanzienlijk zal worden belemmerd, moet, behoudens in geval van een uitdrukkelijke andersluidende vermelding in de beschikking, worden vastgesteld dat de Commissie van mening is dat de uit de concentratie voortkomende situatie op elk van die markten op zichzelf voldoende zou zijn geweest ter rechtvaardiging van het verbod op de aangemelde concentratie.

    (cf. punt 79)

    5. Op het gebied van de controle op concentraties kan van de Commissie niet worden verlangd dat zij niet alleen de door haar in aanmerking genomen punten van bezwaar in een mededeling vermeldt, en deze, zo zij nadien beslist nieuwe bezwaren in aanmerking te nemen, aanvult, maar ook tussen het versturen van deze mededeling en de vaststelling van de eindbeschikking aangeeft hoe volgens haar de eerder vastgestelde problemen eventueel kunnen worden verholpen.

    (cf. punt 99)

    6. Hoewel gegevens die in een verzoekschrift van een beroep tot nietigverklaring zijn vermeld onder het opschrift „Samenvatting van de beschikking” op het eerste gezicht niet bedoeld lijken als zelfstandige middelen tot nietigverklaring van de bestreden beschikking, maar eerder als beschrijving van het bestreden besluit, kan niet a priori worden uitgesloten dat dit gedeelte van het verzoekschrift een uiteenzetting van één of meer middelen tot nietigverklaring zou bevatten. Een onder dit opschrift opgenomen passage kan in voorkomend geval evenwel enkel als een middel worden aangemerkt indien, niettegenstaande de structuur van het verzoekschrift en de plaats van die passage in de algemene opzet van het verzoekschrift, daaruit duidelijk en ondubbelzinnig blijkt dat die passage niet louter beschrijvend is maar dat daarin eveneens de wettigheid van de vaststellingen in de bestreden beschikking wordt betwist.

    (cf. punt 106)

    Top