EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62001TJ0205

Samenvatting van het arrest

ARREST VAN HET GERECHT (Eerste kamer)

5 november 2002

Zaak T-205/01

André Ronsse

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Ambtenaren — Bezoldiging — Kostwinnerstoelage — Terugvordering van onverschuldigd betaalde”

Volledige Franse tekst   II-1065

Betreft:

Beroep strekkende tot, enerzijds, nietigverklaring van de in de brieven van de Commissie van 9 en 23 november 2000, en voor zoveel nodig van 15 januari 2001, besloten liggende besluiten alsmede van het stilzwijgend genomen besluit tot afwijzing van de door verzoeker op 8 februari 2001 ingediende klacht, die alle betrekking hebben op de terugvordering van 22443,07 euro, een bedrag dat overeenkomt met de kostwinnerstoelage die over de periode van 1 januari 1994 tot 1 november 2000 aan verzoeker is betaald, en anderzijds, tot terugbetaling van de bedragen die vanaf december 2002 uit dien hoofde op verzoekers pensioen zijn ingehouden, vermeerderd met de wettelijke interest.

Beslissing:

Het beroep wordt verworpen. Elk der partijen zal de eigen kosten dragen.

Samenvatting

  1. Ambtenaren – Bezwarend besluit – Motiveringsplicht – Omvang

    (Ambtenarenstatuut, art. 25)

  2. Ambtenaren – Bezoldiging – Gezinstoelagen – Kostwinnerstoelage – Voorwaarden – Beroepsinkomen van echtgenoot – Begrip

    (Ambtenarenstatuut, art. 62; bijlage VII, art. 1, lid 3)

  3. Ambtenaren – Terugvordering van onverschuldigd betaalde – Voorwaarden – Voor de hand liggende onregelmatigheid van betaling – Criteria

    (Ambtenarenstatuut, art. 85)

  4. Ambtenaren – Terugvordering van onverschuldigd betaalde – Redelijke termijn – Begrip

    (Ambtenarenstatuut, art. 85)

  5. Ambtenaren – Beginselen – Bescherming van gewettigd vertrouwen – Terugvordering van onverschuldigd betaalde – Voorwaarden

  6. Ambtenaren – Gelijke behandeling – Gerichte hulp die in bijzondere gevallen aan ambtenaren wordt verleend bij onderzoek van hun statutaire rechten – Schending – Geen

  1.  Aan de in artikel 25 van het Statuut neergelegde motiveringsplicht is voldaan wanneer de bestreden handeling is verricht in een context die de betrokken ambtenaar bekend is en waardoor hij de strekking van een hem persoonlijk betreffende maatregel kan begrijpen.

    (cf. punt 28)

    Referentie: Hof 1 juni 1983, Seton/Commissie. 36/81, 37/81 en 218/81, Jurispr. blz. 1789, punt 48; Hof 14 februari 1990. Delcare e.a./Commissie, C-350/88, Jurispr. blz. I-395. punt 16; Gerecht 16 december 1993. Turner/Commissie. T-80/92, Jurispr. blz. II-1465. punt 62

  2.  Het is het beroepsinkomen, in zijn totaliteit, van de echtgenoot waarmee blijkens de bewoordingen van artikel 1, lid 3, van bijlage VII bij het Statuut rekening moet worden gehouden voor de toekenning van de kostwinnerstoelage en dat moet worden vergeleken met het maximum, dat wordt omschreven als het jaarlijkse basissalaris van een ambtenaar van de rang C 3 in de derde salaristrap. Het begrip beroepsinkomen is, evenals dat van bezoldiging in artikel 62 van het Statuut, ruimer dan dat van het basissalaris dat het omvat en bestaat in alle inkomsten die in de regel als tegenprestatie voor de uitoefening van werkzaamheden worden ontvangen, daaronder begrepen de toelagen en bij het basissalaris komende vergoedingen.

    (cf punten 37 en 39)

    Referentie: Gerecht 10 februari 1994, White/Commissie, T-107/92, JurAmbt. blz. I-A-41 en II-143, punt 19

  3.  Alvorens een onverschuldigd betaald bedrag kan worden teruggevorderd, moet worden aangetoond dat de bevoordeelde daadwerkelijk kennis droeg van de onregelmatigheid van de betaling of dat de onregelmatigheid daarvan zo voor de hand lag, dat de bevoordeelde daarvan kennis had moeten dragen.

    In geval van betwisting door de begunstigde en bij gebreke van bewijs dat hij kennis droeg van de onregelmatigheid van de betaling, dient te worden onderzocht onder welke omstandigheden de betaling heeft plaatsgevonden teneinde vast te stellen, of de onregelmatigheid van die betaling evident was.

    De in artikel 85 van het Statuut ter kwalificatie van de onregelmatigheid gebezigde uitdrukking „zo voor de hand lag” betekent niet, dat de ambtenaar die onverschuldigde betalingen geniet in het geheel niets hoeft te overdenken of te controleren, maar dat terugbetaling verschuldigd is wanneer het gaat om een vergissing die een normaal zorgvuldige ambtenaar, die de bepalingen omtrent zijn salaris geacht wordt te kennen, niet ontgaat. Bovendien moet er in elk concreet geval rekening mee worden gehouden, of de betrokken ambtenaar in staat was het nodige te verifiëren. De elementen waarmee de gemeenschapsrechter in dat verband rekening houdt zijn het verantwoordelijkheidsniveau van de ambtenaar, zijn rang en anciënniteit, de mate van duidelijkheid van de statutaire bepalingen waarin de voorwaarden voor toekenning van de toelage zijn opgenomen alsmede de omvang van de wijzigingen in zijn persoonlijke of gezinssituatie, wanneer de betaling van de betrokken som verband houdt met de beoordeling van een dergelijke situatie door de administratie. Zo moet een ambtenaar met een relatief hoge rang en veel anciënniteit als gemeenschapsambtenaar, zich bewust kunnen zijn van de onregelmatigheid.

    (cf. punten 45-47)

    Referentie: Hof 27 juni 1973, Kuhl/Raad, 71/72, Jurispr. blz. 705, punt 1; Hof 11 oktober 1979, Berghmans/Comraissie, 142/78, Jurispr. blz. 3125, punt 9; Hof 17 januari 1989, Stempels/Commissie, 310/87, Jurispr. blz. 43, punt 10; White/Commissie, reeds aangehaald, punten 32 en 33; Gerecht 24 februari 1994, Stahlschmidt/Parlement, T-38/93, JurAmbt. blz. I-A-65 en II-227, punt 19; Gerecht 13 juli 1995, Kschwendt/Commissie, T-545/93, JurAmbt. blz. I-A-185 en II-565, punt 104; Gerecht 30 mei 2001, Barth/Commissie, T-348/00, JurAmbt. blz. I-A-119 en II-557, punt 33

  4.  Bij gebreke van een bepaling waarin een termijn van verjaring of verval van recht is vastgelegd voor de in artikel 85 van het Statuut voorziene terugvordering van een onverschuldigd betaald bedrag, moet de redelijkheid van de termijn worden beoordeeld op basis van de omstandigheden van elk geval, met name aan de hand van de mate waarin de onregelmatigheid van de betrokken betalingen voor de hand lag en het incidentele of permanente karakter van de onverschuldigde betalingen. De tijd is dus slechts een beoordelingsfactor voor de gegrondheid van de uitoefening van het recht van terugvordering, gelet op, in het bijzonder, alle omstandigheden die in aanmerking kunnen worden genomen, zoals het verlangde bedrag, de foutieve gedraging van de administratie, de goede trouw van de ambtenaar en de normale zorgvuldigheid die men van hem, gezien zijn opleiding, graad en beroepservaring, mag verwachten.

    (cf. punt 52)

    Referentie: Hof 18 maart 1975, Acton e.a./Commissie, 44/74, 46/74 en 49/74, Jurispr. blz. 383, punt 29; White/Commissie, reeds aangehaald, punt 47

  5.  Wat de mogelijkheid betreft om zich in geschillen betreffende de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen te beroepen op de bescherming van het gewettigd vertrouwen, het recht om hierop een beroep te doen komt toe aan eenieder bij wie de administratie gegronde verwachtingen heeft gewekt. Er kan evenwel geen beroep worden gedaan op schending van dit beginsel bij het ontbreken van nauwkeurige toezeggingen van de administratie, welke hoe dan ook in overeenstemming moeten zijn met de bepalingen van het Statuut.

    (cf. punt 54)

    Referentie:Gerecht27 februari 1996, Galtien/Parlement, T-235/94, JurAmbt. blz. I-A-43 en II-129, punten 63 en 65

  6.  De omstandigheid dat de administratie in bepaalde bijzondere gevallen gerichte hulp heeft kunnen bieden aan ambtenaren die problemen ondervonden bij het onderzoek van hun recht op de kostwinnerstoelage, hetgeen niet aantoont dat ter zake een systematische en discriminatoire praktijk is gevolgd, bewijst op zich niet dat er sprake is geweest van de gestelde discriminatie.

    (cf. punt 60)

Top