This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62001TJ0176
Samenvatting van het arrest
Samenvatting van het arrest
1. Steunmaatregelen van de staten – Algemene steunregeling goedgekeurd door Commissie – Individuele steun die wordt voorgesteld als vallend binnen kader van goedkeuring – Onderzoek door Commissie – Toetsing eerst aan goedkeuringsbeschikking en pas daarna aan Verdrag – Steunmaatregel die strikte en voorzienbare toepassing vormt van voorwaarden die in goedkeuringsbeschikking zijn vastgesteld – Steun die onder regeling voor bestaande steun valt
(Art. 87 EG en 88 EG)
2. EGKS – Steun voor ijzer‑ en staalindustrie – Voorgenomen steunmaatregelen – Onderzoek door Commissie – Termijn voor inleiding van formele onderzoeksprocedure vastgesteld bij artikel 6, lid 6, van algemene beschikking nr. 2496/96 – Draagwijdte
(Algemene beschikking nr. 2496/96, art. 6, lid 6)
3. Steunmaatregelen van de staten – Administratieve procedure – Recht van belanghebbenden om opmerkingen te maken – Wijziging van toepasselijke communautaire kaderregeling in loop van procedure – Verplichting van Commissie bij tenuitvoerlegging van nieuwe beginselen
(Art. 88, lid 2, EG)
4. Steunmaatregelen van de staten – Voorgenomen steunmaatregelen – Onderzoek door Commissie – Inachtneming van vertrouwensbeginsel – Verplichting voor Commissie om in haar eindbeschikking kader uitgezet door vermeldingen in haar beschikking tot inleiding van onderzoeksprocedure in acht te nemen
5. Steunmaatregelen van de staten – Administratieve procedure – Verenigbaarheid van steun met gemeenschappelijke markt – Bewijslast rustend op verstrekker en op potentieel begunstigde van steun
(Art. 88, lid 2, EG)
6. Steunmaatregelen van de staten – Administratieve procedure – Voorgenomen steunmaatregel ten gunste van investering van staalonderneming die producten vervaardigt die onder EGKS-Verdrag vallen, en andere die daar niet onder vallen – Voornemen dat voorwerp is geweest van twee opeenvolgende aanmeldingen, een op grond van EGKS-Verdrag, andere op grond van EG-Verdrag – Bepaling door Commissie van rechtsgrondslag voor haar beschikking – Toelaatbaarheid met betrekking tot beginsel van behoorlijk bestuur
7. Steunmaatregelen van de staten – Verbod – Afwijkingen – Milieubescherming – Beoordelingsvrijheid van Commissie – Mogelijkheid om kaderregelingen vast te stellen – Dwingende werking – Rechterlijke toetsing
(Art. 6 EG en 87 EG)
8. Steunmaatregelen van de staten – Voorgenomen steunmaatregelen – Onderzoek door Commissie – Nieuwe communautaire kaderregeling – Onmiddellijke toepassing – Toepassing op steunvoornemens die zijn aangemeld vóór bekendmaking daarvan en nog worden onderzocht
9. Steunmaatregelen van de staten – Verbod – Afwijkingen – Milieubescherming – Communautaire kaderregelingen – Inaanmerkingkoming van investering voor steun ten behoeve van milieu – Criterium – Doel – Milieuverbetering
1. De Commissie kan een individuele steunmaatregel waarvan wordt gesteld dat hij op grond van een eerder goedgekeurde steunregeling is toegekend, niet zonder meer aan het Verdrag toetsen. Voordat zij enige procedure inleidt, dient zij te onderzoeken of de steunmaatregel onder de algemene regeling valt en voldoet aan de in de beschikking tot goedkeuring van deze regeling gestelde voorwaarden. Zou de Commissie dit niet doen, dan zou zij bij de beoordeling van elke individuele steunmaatregel kunnen terugkomen op haar beschikking tot goedkeuring van de steunregeling, welke reeds een toetsing aan artikel 87 EG vooronderstelde, en aldus het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel in het gedrang brengen. Een steunmaatregel die een strikte en voorzienbare toepassing vormt van de voorwaarden die in de beschikking tot goedkeuring van de algemene regeling zijn vastgesteld, moet dus als een bestaande steunmaatregel worden aangemerkt, die niet bij de Commissie behoeft te worden aangemeld en evenmin aan artikel 87 EG behoeft te worden getoetst.
(cf. punt 51)
2. Artikel 6, lid 6, van algemene beschikking nr. 2496/96 houdende communautaire regels voor steun aan de ijzer‑ en staalindustrie, vermeldt een termijn van twee maanden, na het verstrijken waarvan de voorgenomen steunmaatregelen tot uitvoering mogen worden gebracht indien geen formele procedure werd ingeleid, op voorwaarde dat de lidstaat de Commissie eerst van haar voornemen daartoe in kennis heeft gesteld. Deze bepaling legt de Commissie geen op straffe van nietigheid voorgeschreven termijn op, maar maant deze overeenkomstig het beginsel van behoorlijk bestuur aan om met voortvarendheid tewerk te gaan, en staat de betrokken lidstaat toe om na afloop van de termijn van twee maanden de steunmaatregelen tot uitvoering te brengen, mits de Commissie hiervan eerst in kennis is gesteld.
(cf. punt 62)
3. Indien de Commissie ter beoordeling van de verenigbaarheid van een steunmaatregel van de staten met de gemeenschappelijke markt een kaderregeling toepast die in de plaats is gekomen van die welke van toepassing was op het tijdstip dat de belanghebbenden in de zin van artikel 88, lid 2, EG hun opmerkingen hebben ingediend, dient zij, indien zij haar beschikking op nieuwe beginselen wil baseren, deze om hun opmerkingen in dit verband te verzoeken, daar zij anders hun procedurele rechten miskent.
(cf. punt 75)
4. Het vertrouwensbeginsel brengt mee dat de Commissie bij de afwikkeling van de procedure tot onderzoek van staatssteun rekening houdt met het gewettigd vertrouwen dat kon worden ontleend aan de vermeldingen in het besluit tot inleiding van de onderzoeksprocedure en bijgevolg dat zij de eindbeschikking niet baseert op het ontbreken van elementen waarvan de belanghebbende partijen op basis van die vermeldingen niet konden menen dat zij aan de Commissie dienden te worden verstrekt.
(cf. punt 88)
5. Wanneer de Commissie besluit tot inleiding van de formele procedure, is zij weliswaar gehouden, haar twijfel over de verenigbaarheid van de steunmaatregel duidelijk te formuleren, opdat de lidstaat en de belanghebbenden deze zo goed mogelijk kunnen beantwoorden, maar het staat aan de lidstaat en de potentieel begunstigde om argumenten aan te voeren ten bewijze dat het voornemen tot steun strookt met de krachtens het Verdrag voorziene uitzonderingen, aangezien de formele procedure juist tot doel heeft de Commissie over alle gegevens van de zaak in te lichten.
(cf. punten 93‑94)
6. In het geval van een voornemen tot steun ten gunste van een staalonderneming die zowel producten vervaardigt die onder het EGKS-Verdrag vallen als producten die daar niet onder vallen, en die voor deze twee activiteiten geen gescheiden boekhouding voert, kunnen aan de Commissie geen procedurele vergissingen worden toegeschreven die een schending van het beginsel van behoorlijk bestuur vormen, op grond dat zij de rechtsgrondslag voor haar beschikking heeft bepaald, terwijl het prima facie onzeker was of de investering waarvoor steun zou worden verleend, onder het EGKS-Verdrag of het EG-Verdrag diende te worden gebracht, hetzelfde voornemen uit hoofde van elk van beide verdragen bij de Commissie is aangemeld, en de Commissie hoe dan ook gehouden was zich ervan te vergewissen dat de steun niet ten goede zou kunnen komen aan andere activiteiten dan die waarvoor zij zou worden toegekend.
(cf. punten 99‑101)
7. De verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt van een voornemen tot steun ten behoeve van het milieu moet worden getoetst aan de bepalingen van artikel 6 EG juncto artikel 87 EG en aan de communautaire kaderregelingen die de Commissie tevoren met het oog op een dergelijk onderzoek heeft vastgesteld. De Commissie is immers gebonden aan de kaderregelingen of mededelingen die zij op het gebied van het toezicht op staatssteun vaststelt, voorzover deze niet afwijken van het Verdrag en door de lidstaten zijn aanvaard. De belanghebbenden kunnen er zich bijgevolg op beroepen en de rechter gaat na of de Commissie bij het geven van de bestreden beschikking de regels heeft nageleefd die zij zichzelf heeft gesteld.
(cf. punt 134)
8. Wanneer uit een nieuwe communautaire kaderregeling inzake staatssteun blijkt dat deze op de datum van haar bekendmaking in werking treedt, en dat de Commissie de bepalingen ervan dient toe te passen op alle aangemelde steunvoornemens, ook wanneer deze vóór die bekendmaking waren aangemeld, dient laatstgenoemde deze toe te passen om haar beslissing te nemen over een voornemen tot steun waarvoor een formele onderzoeksprocedure loopt. Deze onmiddellijke toepassing is ingegeven door de bepalingen van artikel 254, lid 2, EG inzake de inwerkingtreding van verordeningen en richtlijnen van de Raad en van de Commissie, en neemt het vertrouwensbeginsel in acht, dat, evenals het rechtszekerheidsbeginsel, verworven rechtsposities betreft, en geen voorlopige positie, zoals die van een lidstaat die een nieuw voornemen tot steun bij de Commissie heeft aangemeld en de uitkomst van het onderzoek ervan afwacht.
(cf. punten 137‑139)
9. Of in een bepaald geval de communautaire bepalingen betreffende staatssteun ten behoeve van het milieu toepasselijk zijn, is afhankelijk van de doelstelling van de investering waarvoor steun is aangevraagd. Zo vermeldt de kaderregeling van 2001, die in dit verband identiek is aan de kaderregeling van 1994, de investeringen die erop gericht zijn vervuiling of hinder te beperken of te beëindigen of de productiemethoden aan te passen, daarbij preciserend dat alleen de extra investeringskosten voor de bescherming van het milieu voor steun in aanmerking komen. Een investering die met name door economische overwegingen is ingegeven, kan slechts voor steun ten behoeve van het milieu in aanmerking komen indien deze overwegingen op zich de investering in de gekozen vorm onvoldoende rechtvaardigen.
Uit het systeem van de kaderregeling van 2001, dat in dit opzicht identiek is aan dat van de kaderregeling van 1994, volgt immers dat niet alle investeringen die een installatie aanpassen aan al dan niet verplichte nationale of communautaire normen, die verder gaan dan deze normen of die worden gedaan zonder enige norm, voor steun in aanmerking komen, maar alleen die welke specifiek op deze milieuverbetering zijn gericht. Dat de investering bijdraagt tot de milieubescherming en zelfs voordelen meebrengt voor de gezondheid en de veiligheid van de werknemers, is bijgevolg van geen belang. Weliswaar kan een voornemen zowel de verhoging van de economische productiviteit als de milieubescherming beogen, maar de vaststelling dat de nieuwe uitrusting minder schadelijk is voor het milieu dan de oude, volstaat niet om te concluderen dat de milieubescherming een doelstelling is. Het kan daarbij immers ook gaan om een louter neveneffect van een wijziging van technologie om economische redenen of van de vervanging van versleten materiaal. In dit geval kan slechts worden geconcludeerd dat de gesteunde investering gedeeltelijk een milieudoelstelling had, indien komt vast te staan dat dezelfde economische prestatie had kunnen worden bereikt met een uitrusting die minder kostte, maar nadeliger was voor het milieu.
De vraag is dus niet of de investering verbeteringen meebrengt voor het milieu of verder gaat dan de bestaande milieunormen, maar in eerste instantie of de investering met het oog op deze verbeteringen is gedaan.
(cf. punten 147‑152)