Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62001CJ0256

Samenvatting van het arrest

Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1. Sociale politiek — Mannelijke en vrouwelijke werknemers — Gelijke beloning — Artikel 141, lid 1, EG — Draagwijdte — Werknemers van verschillend geslacht die gelijke of gelijkwaardige arbeid verrichten — Vastgestelde verschillen in beloning die niet aan één bron zijn toe te rekenen — Daarvan uitgesloten — (Art. 141, lid 1, EG)

2. Sociale politiek — Mannelijke en vrouwelijke werknemers — Gelijke beloning — Artikel 141, lid 1, EG — Draagwijdte — Werknemers van verschillend geslacht die gelijke of gelijkwaardige arbeid verrichten — Vastgestelde verschillen in beloning die niet aan één bron zijn toe te rekenen — Beloning die recht op aansluiting bij bedrijfspensioenregeling omvat — Daarvan uitgesloten — (Art. 141, lid 1, EG)

3. Sociale politiek — Mannelijke en vrouwelijke werknemers — Gelijke beloning — Artikel 141, lid 1, EG — Overheidsregeling die aansluiting bij pensioenregeling afhankelijk stelt van bestaan van arbeidsovereenkomst — Bedrijfspensioenregeling waarbij aanzienlijk minder vrouwen dan mannen zijn aangesloten — Begrip werknemer — Ontoelaatbaarheid bij ontbreken van objectieve rechtvaardigingsgronden — (Art. 141, lid 1, EG)

4. Sociale politiek — Mannelijke en vrouwelijke werknemers — Gelijke beloning — Artikel 141, lid 1, EG — Werkingssfeer — Ontoelaatbaarheid van overheidsregeling — Tegenwerpbaarheid aan werkgever — (Art. 141, lid 1, EG)

Samenvatting

1. Artikel 141, lid 1, EG moet aldus worden uitgelegd dat een vrouw wier arbeidsovereenkomst met een onderneming niet is verlengd, en die via een andere onderneming meteen ter beschikking van haar vorige werkgever is gesteld om hetzelfde werk te verrichten, zich tegenover de als tussenpersoon handelende onderneming niet op het beginsel van gelijke beloning kan beroepen onder verwijzing naar de beloning die een man in dienst van haar vorige werkgever voor gelijke of gelijkwaardige arbeid ontvangt. Dat de hoogte van de beloning die de vrouw ontvangt, wordt beïnvloed door het bedrag dat haar vorige werkgever aan de als tussenpersoon handelende onderneming betaalt, kan niet de conclusie rechtvaardigen dat de twee ondernemingen één bron vormen waaraan de vastgestelde verschillen in beloning kunnen worden toegerekend.

cf. punten 48, 50, dictum 1

2. Artikel 141, lid 1, EG aldus moet worden uitgelegd dat een vrouw zich niet op het beginsel van gelijke beloning kan beroepen om toegang te krijgen tot een door de overheid vastgestelde bedrijfspensioenregeling voor leraren waarbij alleen leraren met een arbeidsovereenkomst zich kunnen aansluiten, onder verwijzing naar de beloning ─ met inbegrip van een dergelijk recht op aansluiting ─ die een man in dienst van haar vorige werkgever voor gelijke of gelijkwaardige arbeid ontvangt.

cf. punt 57, dictum 2

3. Bij ontbreken van enige objectieve rechtvaardiging geldt het bij overheidsregeling vastgestelde vereiste van tewerkstelling op grond van een arbeidsovereenkomst, waarvan de aansluiting bij een pensioenregeling voor leraren afhankelijk is gesteld, niet indien is aangetoond dat van de leraren die werknemers zijn in de zin van artikel 141, lid 1, EG en aan alle andere voorwaarden voor aansluiting bij de regeling voldoen, een aanzienlijk kleiner percentage vrouwen dan mannen aan dat vereiste kan voldoen. Een persoon die naar nationaal recht formeel gezien een zelfstandige is, moet niettemin als een werknemer in de zin van deze bepaling worden aangemerkt indien zijn zelfstandigheid slechts fictief is.

cf. punt 79, dictum 3

4. Artikel 141, lid 1, EG aldus moet worden uitgelegd dat, wanneer het gaat om een overheidsregeling, voor de toepasselijkheid van deze bepaling op een onderneming niet is vereist dat de betrokken werknemer kan worden vergeleken met een werknemer van het andere geslacht die bij dezelfde werkgever in dienst is of is geweest en die een hogere beloning heeft ontvangen voor gelijke of gelijkwaardige arbeid.

cf. punt 84, dictum 4

Top