Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62000TJ0372

    Samenvatting van het arrest

    ARREST VAN HET GERECHT (Eerste kamer)

    23 april 2002

    Zaak T-372/00

    Mário Campolargo

    tegen

    Commissie van de Europese Gemeenschappen

    „Ambtenaren — Aanwervingsprocedures — Toepassing van artikel 29, lid 1, van Statuut — Aanwerving van tijdelijk functionaris — Intrekking van administratieve handeling”

    Volledige Franse tekst   II-223

    Betreft:

    Beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 15 februari 2000 waarbij verzoekers tewerkstelling in het ambt van hoofd van eenheid XIII.G.2 ongedaan is gemaakt.

    Beslissing:

    Het besluit van de Commissie van 15 februari 2000 waarbij de tewerkstelling van M. Campolargo in het ambt van hoofd van eenheid XIII.G.2 ongedaan is gemaakt, wordt nietig verklaard. De Commissie wordt verwezen in de kosten.

    Samenvatting

    1. Ambtenaren – Beginselen – Rechten van verdediging – Verplichting om betrokkene te horen vóór vaststelling van bezwarend besluit – Draagwijdte

    2. Ambtenaren – Bezwarend besluit – Motiveringsplicht – Omvang – Annulering van aanstelling van ambtenaar of van tewerkstelling van tijdelijk functionaris in vacant ambt naar aanleiding van klacht van andere kandidaat – Recht van betrokkene op mededeling van relevante gegevens

      (Ambtenarenstatuut, art. 25, tweede alinea; Regeling andere personeelsleden, art. 11)

    3. Ambtenaren – Beroep – Procesbelang – Middel inzake schending van wezenlijke vormvoorschriften – Gebonden bevoegdheid van administratie

      (Ambtenarenstatuut, art. 91)

    4. Ambtenaren – Aanwerving – Procedures – Keuze tussen aanstelling van ambtenaar en aanstelling of nieuwe tewerkstelling van tijdelijk functionaris – Beoordelingsvrijheid van bevoegd gezag

      (Ambtenarenstatuut, art. 29, lid 1)

    5. Ambtenaren – Beroep – Arrest houdende nietigverklaring – Gevolgen – Verplichting maatregelen ter uitvoering vast te stellen – Besluit dat reeds is uitgevoerd – Herstel van betrokkene in juridische status quo ante

      (Art. 233 EG)

    1.  De eerbiediging van de rechten van de verdediging in elke tegen een persoon ingeleide procedure die tot een voor deze bezwarend besluit kan leiden, vormt een grondbeginsel van het gemeenschapsrecht, dat zelfs bij ontbreken van enige regeling inzake de betrokken procedure in acht moet worden genomen.

      Dit beginsel, volgens hetwelk het bevoegde gezag de betrokkene in de regel moet horen alvorens het bezwarend besluit vast te stellen, geldt zowel in tuchtzaken als in andere communautaire ambtenarenzaken. Slechts in bijzondere omstandigheden, waarin het in de praktijk onmogelijk of onverenigbaar met het belang van de dienst is, de betrokkene vooraf te horen, kan aan de eisen van dit beginsel worden voldaan door de betrokkene zo spoedig mogelijk na de vaststelling van het bezwarend besluit te horen. Een schending van de rechten van de verdediging leidt evenwel slechts tot nietigverklaring indien de procedure zonder die onregelmatigheid een ander resultaat had kunnen opleveren.

      (cf. punten 30-32 en 39)

      Referentie: Hof 30 juni 1971, Almini/Commissie, 19/70, Jurispr. blz. 623, punt 11; Hof 23 oktober 1974, Transocean Marine Paint/Commissie, 17/74, Jurispr. blz. 1063, punt 15; Hof 29 oktober 1980, Van Landewyck e.a./Commissie, 209/78-215/78 en 218/78, Jurispr. blz. 3125, punt 47; Hof 10 juli 1986, België/Commissie, 234/84, Jurispr. blz. 2263, punt 27; Hof 21 maart 1990, België/Commissie, C-142/87, Jurispr. blz. I-959, punt 48; Hof 18 oktober 2001, Kish Glass/Commissie, C-241/00 P, Jurispr. blz. I-7759, punt 36; Gerecht 6 mei 1997, Quijano/Commissie, T-169/95, JurAmbt. blz. I-A-91 en II-273, punt 44; Gerecht 17 november 1998, Gómez de Enterria y Sanchez/Parlement, T-131/97, JurAmbt. blz. I-A-613 en II-1855, punt 55; Gerecht 15 juni 2000, F/Commissie, T-211/98, JurAmbt. blz. I-A-107 en II-471, punten 28 en 34

    2.  De motiveringsplicht heeft tot doel, de betrokkene de gegevens te verstrekken die hij nodig heeft om te kunnen beoordelen of het door de administratie genomen besluit gegrond is en of het zin heeft, beroep bij het Gerecht in stellen, en het Gerecht in staat te stellen, zijn toetsing te verrichten. Bij de beoordeling van de omvang van de motiveringsplicht moet rekening worden gehouden met de concrete omstandigheden, met name met de inhoud van het besluit, de aard van de aangevoerde redenen en het belang dat de adressaat bij toelichtingen kan hebben.

      Wanneer naar aanleiding van een klacht van een afgewezen sollicitant de aanstelling van een ambtenaar of de tewerkstelling van een tijdelijk functionaris in een vacant ambt wordt geannuleerd, kan de betrokkene verlangen dat hem de tekst van de klacht wordt meegedeeld, of althans de relevante passages daarvan, alsmede de redenen waarom het tot aanstelling bevoegd gezag heeft gemeend een gunstig gevolg te moeten geven aan de klacht.

      (cf. punten 49 en 52)

      Referentie: Gerecht 26 januari 1995, Pierrat/Hof van Justitie, T-60/94, JurAmbt. blz. I-A-23 en II-77, punten 31 en 32; Gerecht 27 april 1999, Thinus/Commissie, T-283/97, JurAmbt. blz. I-A-69 en II-353, punt 73; Gerecht 9 maart 2000, Vicente Nuñez/Commissie, T-10/99, JurAmbt. blz. I-A-47 en II-203, punt 41

    3.  Een ambtenaar heeft geen enkel rechtmatig belang bij een vordering tot nietigverklaring van een besluit wegens vormfouten, en met name wegens niet-nakoming van de motiveringsplicht, ingeval de administratie over geen enkele beoordelingsvrijheid beschikt en gehouden is te handelen zoals zij heeft gedaan. In dat geval kan de nietigverklaring van het bestreden besluit immers slechts leiden tot de vaststelling van een besluit dat inhoudelijk overeenkomt met het nietig verklaarde besluit.

      (cf. punt 62)

      Referentie: Gerecht 18 december 1992, Díaz García/Parlement, T-43/90, Jurispr. blz. II-2619, punt 54; Gerecht 20 september 2000, Orthmann/Commissie, T-261/97, JurAmbt. blz. I-A-181 en II-829, punten 33 en 35

    4.  Uit het gebruik van de term „mogelijkheden” in artikel 29, lid 1, van het Statuut blijkt duidelijk dat het tot aanstelling bevoegd gezag niet absoluut verplicht is om ter voorziening in een vacature een bevordering of overplaatsing te verrichten. Het dient evenwel in elk geval na te gaan, of die maatregelen kunnen leiden tot de aanstelling van een ambtenaar die uit het oogpunt van bekwaamheid, prestatievermogen en onkreukbaarheid aan de hoogste eisen voldoet. De hiërarchische opbouw van artikel 29, lid 1, van het Statuut staat niet eraan in de weg dat tot aanstelling bevoegd gezag ook rekening houdt met de mogelijkheid om via de andere in dit lid genoemde procedures betere kandidaten aan te trekken. Hieruit volgt, dat het tot aanstelling bevoegd gezag vrij is om tot het onderzoek van de volgende mogelijkheden over te gaan ook al zijn er verschillende kandidaten die aan de in de kennisgeving van vacature gestelde voorwaarden en vereisten voor het te vervullen ambt voldoen.

      Deze beginselen zijn mutatis mutandis van toepassing wanneer het bevoegde gezag, na sollicitaties van zowel ambtenaren als tijdelijk functionarissen te hebben ontvangen, geen intern vergelijkend onderzoek organiseert, maar in de vacature voorziet door een tijdelijk functionaris aan te stellen of over te plaatsen. Het staat uitsluitend aan het tot aanstelling bevoegd gezag, te oordelen of een ambtenaar dan wel een tijdelijk functionaris de meest geschikte persoon is om de betrokken functie uit te oefenen. Het is dus niet absoluut verplicht, bij wege van bevordering of overplaatsing in de vacature te voorzien, ook al heeft het geldige sollicitaties ontvangen van ambtenaren die aan alle in de kennisgeving van vacature gestelde voorwaarden en eisen voldoen. Het dient alleen na te gaan of deze maatregelen kunnen leiden tot de aanstelling van een persoon die uit het oogpunt van bekwaamheid, prestatievermogen en onkreukbaarheid aan de hoogste eisen voldoet.

      (cf. punten 93-98)

      Referentie: Hof 31 maart 1965, Ley/Commissie, 12/64 en 29/64, Jurispr. blz. 141, 160; Hof 14 juli 1983, Mogensen e.a./Commissie, 10/82, Jurispr. blz. 2397, punt 10; Hof 28 februari 1989, Van der Stijl e.a./Commissie, 341/85, 251/86, 258/86,259/85,262/86, 266/86, 222/87 en 232/87, Jurispr. blz. 511, punt 33; Gerecht 23 oktober 1990, Pitrone/Commissie, T-46/89, Jurispr. blz. II-577, punten 61 en 62; Gerecht 9 maart 1999, Richard/Parlement, T-273/97, JurAmbt. blz. I-A-45 en II-235, punten 38, 39 en 40, op hogere voorziening ten dele bevestigd door Hof 13 juli 2000, Parlement/Richard, C-174/99 P, Jurispr. blz. I-6189

    5.  Na een arrest houdende nietigverklaring, dat ex tune werkt en dus met terugwerkende kracht aan de nietig verklaarde handeling gelding ontneemt, is de verwerende instelling krachtens artikel 233 EG gehouden de maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om de gevolgen van de vastgestelde onwettigheden op te heffen, wat in het geval van een reeds uitgevoerde handeling kan meebrengen dat de belanghebbende in de juridische situatie wordt gebracht waarin hij zich vóór die handeling bevond.

      (cf. punt 109)

      Referentie: Hof 31 maart 1971, Commissie/Raad, 22/70, Jurispr. blz. 263, punt 60; Hof 6 maart 1979, Simmenthal/Commissie, 92/78, Jurispr. blz. 777, punt 32; Hof 17 februari 1987, Samara/Commissie, 21/86, Jurispr. blz. 795, punt 7; Hof 26 april 1988, Asteris e.a./Commissie, 97/86, 99/86, 193/86 en 215/86, Jurispr. blz. 2181, punt 30; Gerecht 14 september 1995, Antillean Rice Millse.a./Commissie, T-480/93 en T-483/93, Jurispr. blz. II-2305, punt 60; Gerecht 13 december 1995, Exporteurs in Levende Varkens e.a./Commissie, T-481/93 en T-484/93, Jurispr. blz. II-2941, punten 46 en 47; Gerecht 10 oktober 2001, Corus UK/Commissie, T-171/99, Jurispr. blz. II-2967, punt 50

    Top