Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62000TJ0223

    Samenvatting van het arrest

    Zaak T-223/00

    Kyowa Hakko Kogyo Co. Ltd en Kyowa Hakko Europe GmbH

    tegen

    Commissie van de Europese Gemeenschappen

    „Mededinging — Mededingingsregeling — Lysine — Richtsnoeren voor berekening van geldboeten — Toepasselijkheid — Zwaarte van inbreuk — Omzet — Cumulatie van sancties”

    Arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 9 juli 2003   II-2558

    Samenvatting van het arrest

    1. Gemeenschapsrecht – Beginselen – Bescherming van gewettigd vertrouwen – Voorwaarden – Bescherming tegen uitoefening door Commissie van haar bevoegdheid om geldboeten wegens schending van mededingingsregels te verhogen – Geen

      (Verordening nr. 17 van de Raad)

    2. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Richtsnoeren van Commissie – Verplichting voor Commissie om zich hieraan te houden

      (Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2)

    3. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuken – Inaanmerkingneming van totale omzet van betrokken onderneming en van omzet uit verkoop van goederen waarop inbreuk betrekking heeft – Grenzen

      (Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2)

    4. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuken – Mate waarin werkelijk schade op betrokken markt kan worden veroorzaakt – Relevantie van marktaandeel van betrokken onderneming

      (Art. 81, lid 1, EG; verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2)

    5. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuken – Werkelijke invloed van inbreukmakend gedrag van elke onderneming op mededinging – Relevantie van omzet uit verkoop van producten waarop concurrentiebeperkende gedragingen betrekking hebben

      (Art. 81, lid 1, EG; verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2)

    6. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Communautaire sancties en sancties, in lidstaat of derde staat opgelegd wegens schending van nationaal mededingingsrecht – Schending van beginsel „ne bis in idem” – Geen – Cumulatie – Toelaatbaarheid – Verplichting van Commissie om bij bepaling van bedrag van geldboete rekening te houden met in lidstaat wegens zelfde feiten opgelegde sanctie – Geen soortgelijke verplichting wanneer sanctie in derde staat is opgelegd

      (Protocol nr. 7 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, art. 4; verordening nr. 17 van de Raad, art. 15)

    1.  Het recht om zich op het vertrouwensbeginsel te beroepen, komt toe aan iedere particulier die zich in een situatie bevindt waaruit blijkt dat een gemeenschapsinstantie bij hem gegronde verwachtingen heeft gewekt. Evenwel kan geen schending van het vertrouwensbeginsel worden aangevoerd wanneer die instantie geen concrete toezeggingen heeft gedaan.

      De marktdeelnemers mogen niet vertrouwen op de handhaving van een bestaande situatie die door de gemeenschapsinstellingen in het kader van hun discretionaire bevoegdheid kan worden gewijzigd. Voor een doeltreffende toepassing van de communautaire mededingingsregels moet de Commissie het niveau van de geldboeten op elk moment aan de eisen van het mededingingsbeleid kunnen aanpassen. Bijgevolg ontneemt het feit dat de Commissie in het verleden voor sommige soorten inbreuken geldboeten van een bepaald niveau heeft opgelegd, haar niet de mogelijkheid dit niveau binnen de in verordening nr. 17 gestelde grenzen te verhogen.

      (cf. punten 38-40, 51)

    2.  De Commissie mag niet afwijken van de regels die zij zichzelf heeft opgelegd. Wanneer de Commissie in het bijzonder richtsnoeren vaststelt die dienen om met inachtneming van het Verdrag de criteria te preciseren die zij van plan is toe te passen bij de uitoefening van haar bevoegdheid om de zwaarte van de inbreuk te beoordelen, volgt hieruit een zelfbeperking van deze bevoegdheid, aangezien zij zich dient te houden aan de indicatieve regels die zij zichzelf heeft opgelegd.

      (cf. punt 62)

    3.  Mogelijke factoren ter beoordeling van de zwaarte van een inbreuk op de communautaire mededingingsregels zijn naar gelang van het geval onder meer: de hoeveelheid en de waarde van de goederen waarop de inbreuk betrekking heeft, alsook de omvang en de economische macht van de onderneming en derhalve de invloed die deze op de markt heeft kunnen uitoefenen. Hieruit volgt enerzijds dat voor de vaststelling van de geldboete zowel rekening mag worden gehouden met de totale omzet van de onderneming, die — zij het ook benaderend en onvolkomen — een indruk geeft van haar omvang en economische macht, als met het gedeelte van de omzet dat is behaald met de verkoop van de goederen waarop de inbreuk betrekking heeft, en dat dus een indruk kan geven van de omvang van de inbreuk. Anderzijds volgt hieruit dat aan geen van deze omzetcijfers een belang mag worden toegekend dat niet in verhouding staat tot de overige beoordelingselementen, zodat de vaststelling van een passend bedrag van de geldboete niet de resultante kan zijn van een eenvoudige berekening op basis van de totale omzet.

      (cf. punt 68)

    4.  In het kader van de bepaling van het bedrag van de geldboeten die wegens schending van de communautaire mededingingsregels worden opgelegd, houdt het onderzoek van de werkelijke mogelijkheid van de bestrafte ondernemingen om significante schade op een bepaalde markt te veroorzaken een beoordeling in van de werkelijke slagkracht van deze ondernemingen op de markt die ongunstig wordt beïnvloed, dat wil zeggen van hun invloed op deze markt. Relevant in dat verband is het marktaandeel van een onderneming op de betrokken markt, maar niet de totale omzet ervan.

      (cf. punt 73)

    5.  In het kader van de bepaling van het bedrag van de geldboeten die wegens schending van de communautaire mededingingsregels worden opgelegd, houdt de beoordeling van het specifieke gewicht, dat wil zeggen van de werkelijke invloed, van de inbreuk van elke onderneming — die de Commissie voortaan dient te verrichten volgens de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, wanneer zij van mening is dat de uitgangsbedragen van de geldboeten moeten worden gewogen omdat het gaat om een inbreuk (van het type kartel) waarbij verscheidene ondernemingen betrokken zijn die aanzienlijk van omvang verschillen —, in dat de omvang van de door elk van hen gepleegde inbreuk en niet de slagkracht van de betrokken onderneming in termen van omvang of economische macht wordt vastgesteld. Het gedeelte van de omzet dat voortvloeit uit de verkoop van de goederen waarop de inbreuk betrekking heeft, kan een juiste aanwijzing vormen van de omvang van een inbreuk op de betrokken markt. In het bijzonder geeft de omzet die is behaald met de producten waarop de concurrentiebeperkende gedragingen betrekking hadden, als objectieve maatstaf de schadelijkheid van deze gedragingen voor de normale mededinging correct weer.

      (cf. punten 74, 76)

    6.  Het beginsel ne bis in idem, dat ook is vastgelegd in artikel 4 van protocol nr. 7 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, vormt een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht waarvan de rechter de eerbiediging verzekert. Op het gebied van het communautaire mededingingsrecht verbiedt dit beginsel dat een onderneming opnieuw wordt veroordeeld of vervolgd door de Commissie wegens een mededingingsverstorende gedraging waarvoor zij is bestraft of niet-aansprakelijk is verklaard bij een eerdere beschikking van de Commissie waartegen geen beroep meer openstaat.

      Daarentegen is cumulatie van een communautaire en een nationale sanctie mogelijk als gevolg van het feit dat er twee parallelle procedures met verschillende doelstellingen bestaan, op grond van de bijzondere bevoegdheidsverdeling tussen de Gemeenschap en de lidstaten inzake mededingingsregelingen. Een algemene billijkheidseis houdt evenwel in, dat de Commissie bij de vaststelling van het bedrag van een geldboete rekening houdt met sancties die dezelfde onderneming wegens hetzelfde feit zijn opgelegd, wanneer deze sancties zijn opgelegd wegens inbreuken op het kartelrecht van een lidstaat, die bijgevolg op het grondgebied van de Gemeenschap zijn gepleegd.

      Aangezien deze mogelijke cumulatie van sancties wordt gerechtvaardigd door het feit dat met de nationale en de communautaire procedure verschillende doeleinden worden nagestreefd, kan het beginsel ne bis in idem a fortiori geen toepassing vinden wanneer de Commissie heeft beslist om een geldboete aan een onderneming op te leggen wegens haar deelneming aan een mededingingsregeling die reeds door de autoriteiten of de rechterlijke instanties van een derde staat is bestraft, daar de door de Commissie en de autoriteiten of de rechterlijke instanties van een derde staat gevoerde procedures en opgelegde sancties vanzelfsprekend niet dezelfde doeleinden nastreven. Bovendien bestaat er thans geen internationaal publiekrechtelijk beginsel dat de autoriteiten of de rechterlijke instanties van verschillende staten verbiedt een persoon voor dezelfde feiten te vervolgen en te veroordelen. Verder is de op billijkheidsgronden gebaseerde verplichting van de Commissie om bij de bepaling van het bedrag van de geldboete rekening te houden met sancties die reeds aan dezelfde onderneming zijn opgelegd wegens inbreuken op het kartelrecht van een lidstaat, die dus op het grondgebied van de Gemeenschap zijn gepleegd, het gevolg van de bijzondere situatie die voortvloeit uit de nauwe onderlinge vervlechting tussen de nationale markten van de lidstaten en de gemeenschappelijke markt en uit de bijzondere wijze waarop de bevoegdheden inzake mededingingsregelingen tussen de Gemeenschap en de lidstaten op eenzelfde grondgebied — de gemeenschappelijke markt — zijn verdeeld. Een dergelijke rechtvaardiging ontbreekt natuurlijk wanneer de eerste beslissingen van repressieve aard tegen een onderneming zijn getroffen door de autoriteiten of rechterlijke instanties van een derde staat wegens schending van hun mededingingsregels, en de Commissie is dus niet verplicht om bij de bepaling van het bedrag van de geldboete die aan deze onderneming wegens een inbreuk op het communautaire mededingingsrecht wordt opgelegd, rekening te houden met deze beslissingen.

      (cf. punten 96-98, 100-101, 103, 110-111)

    Top