Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61999TJ0059

    Samenvatting van het arrest

    Trefwoorden
    Samenvatting

    Trefwoorden

    1. Mededinging — Administratieve procedure — Beschikking van Commissie — Vaststelling van bestrafte inbreuken — Voorrang van dispositief boven motivering — [EG-Verdrag, art. 85 en 86 (thans art. 81 EG en 82 EG)]

    2. Mededinging — Mededingingsregelingen — Overeenkomsten tussen ondernemingen — Begrip — Wilsovereenstemming met betrekking tot toekomstig marktgedrag — [EG-Verdrag, art. 85, lid 1 (thans art. 81, lid 1, EG)]

    3. Mededinging — Gemeenschapsregels — Inbreuken — Opzet — Begrip — [EG-Verdrag, art. 85, lid 1 (thans art. 81, lid 1, EG)]

    4. Gemeenschapsrecht — Beginselen — Rechten van verdediging — Eerbiediging in administratieve procedures — (Verordeningen van de Raad nrs. 17, art. 14, en 4056/86, art. 18)

    5. Mededinging — Administratieve procedure — Verificatiebevoegdheden van Commissie — Grenzen — Bescherming tegen willekeurige of onredelijke ingrepen van openbaar gezag — (Verordeningen van de Raad nrs. 17, art. 14, en 4056/86, art. 18)

    6. Mededinging — Administratieve procedure — Verificatiebevoegdheden van Commissie — Omvang — Toegang tot lokalen van ondernemingen — Grenzen — Vermelding van voorwerp en doel van verificatie — Recht om zich tot gemeenschapsrechter te wenden — (Verordeningen van de Raad nrs. 17, art. 14, en 4056/86, art. 18)

    7. Mededinging — Administratieve procedure — Verificatiebevoegdheden van Commissie — Toegang tot lokalen van ondernemingen — Onderneming die in verificatiebeschikking niet wordt genoemd — Voorwaarden voor toegang — (Verordening nr. 4056/86 van de Raad, art. 18)

    8. Mededinging — Administratieve procedure — Verificatiebevoegdheden van Commissie — Vrijwillige medewerking van onderneming — Gevolgen voor mogelijkheid om onredelijk ingrijpen van openbaar gezag aan te voeren — (Verordening nr. 4056/86 van de Raad, art. 18)

    9. Handelingen van de instellingen — Motivering — Verplichting — Omvang — Beschikking tot toepassing van mededingingsregels — [EG-Verdrag, art. 190 (thans art. 253 EG)]

    10. Mededinging — Mededingingsregelingen — Verbod — Mededingingsregelingen die effect blijven hebben na formele beëindiging ervan — Toepassing van artikel 85 van Verdrag (thans artikel 81 EG) — [EG-Verdrag, art. 85 (thans art. 81 EG)]

    11. Mededinging — Geldboeten — Bedrag — Bepaling — Criteria — Zwaarte van inbreuken — Toepassing in kader van door meerdere ondernemingen gepleegde inbreuk — (Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15)

    12. Mededinging — Geldboeten — Bedrag — Bepaling — Criteria — Zwaarte van inbreuken — Eerbiediging van evenredigheids- en billijkheidsbeginsel — (Verordening nr. 4056/86 van de Raad, art. 19, lid 2)

    Samenvatting

    1. In het dispositief van de beschikking vermeldt de Commissie de aard en de omvang van de door haar bestrafte inbreuken op de artikelen 85 of 86 van het Verdrag (thans artikelen 81 EG en 82 EG). Wat met name de draagwijdte en de aard van de bestrafte inbreuken betreft, is in beginsel het dispositief beslissend, en niet de motivering. Alleen wanneer de tekst van het dispositief onvoldoende duidelijk is, moet voor de uitlegging daarvan te rade worden gegaan met de motivering. Om uit te maken of de Commissie één enkele inbreuk dan wel twee verschillende inbreuken heeft bestraft, moet dus alleen worden uitgegaan van het dispositief van deze beschikking, zolang het geen aanleiding geeft tot twijfel.

    cf. punten 31, 33

    2. Een mededingingsregeling tussen ondernemingen hoeft geen dwingende overeenkomst te zijn om als een verboden overeenkomst in de zin van artikel 85, lid 1, van het Verdrag (thans artikel 81, lid 1, EG) te worden aangemerkt. Het volstaat dat de betrokken ondernemingen hun wil tot uitdrukking hebben gebracht om zich op de markt op een bepaalde wijze te gedragen.

    cf. punten 52, 64

    3. Voor de vaststelling dat een inbreuk op de mededingingsregels van het Verdrag opzettelijk is begaan, is niet vereist dat de onderneming zich ervan bewust was dat zij een in die regels neergelegd verbod overtrad. Het volstaat dat de onderneming niet onkundig kon zijn van de omstandigheid dat de gewraakte handelwijze de mededinging zou beperken.

    cf. punten 54, 92

    4. In alle procedures waarin de mededingingsregels van het Verdrag worden toegepast, moet de Commissie de rechten van de verdediging zowel in de administratieve procedures die tot de oplegging van sancties kunnen leiden, als in de procedures van voorafgaand onderzoek eerbiedigen, aangezien moet worden vermeden dat die rechten onherstelbare schade lijden in het kader van een voorafgaand onderzoek, met name bij verificaties, daar deze beslissend kunnen zijn voor de totstandkoming van het bewijs van de onrechtmatigheid van gedragingen waarvoor deze ondernemingen verantwoordelijk zijn.

    cf. punten 117-118

    5. Wat de bij artikel 14 van verordening nr. 17 aan de Commissie toegekende verificatiebevoegdheden betreft, en de vraag in hoeverre de rechten van de verdediging de draagwijdte daarvan beperken, vormt het vereiste van bescherming tegen ingrepen van het openbaar gezag in de privé-sfeer van een persoon die willekeurig of onevenredig zouden zijn, of het nu gaat om een natuurlijke of rechtspersoon, een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht. In de rechtsstelsels van alle lidstaten moeten ingrepen van het openbaar gezag in de privé-sfeer van iedere persoon, of het nu gaat om een natuurlijke of rechtspersoon, een wettelijke grondslag hebben en gerechtvaardigd zijn om in de wet genoemde redenen, en die rechtsstelsels bieden derhalve, zij het volgens verschillende modaliteiten, bescherming tegen ingrepen die willekeurig of onevenredig zouden zijn.

    cf. punt 119

    6. Zowel uit de doelstelling van verordening nr. 17 als uit de in artikel 14 van deze verordening opgesomde bevoegdheden van de inspecteurs van de Commissie blijkt dat de verificaties een zeer ruime draagwijdte kunnen hebben. Voor de uitoefening van deze ruime bevoegdheden gelden evenwel voorwaarden die de rechten van de betrokken ondernemingen beschermen.

    In dat verband vormt de verplichting van de Commissie om het voorwerp en het doel van een verificatie te vermelden, een fundamenteel vereiste, niet alleen om duidelijk te maken dat de voorgenomen ingreep in de betrokken ondernemingen gerechtvaardigd is, maar ook om hun inzicht te geven in de omvang van hun verplichting tot medewerking en tegelijk hun rechten van verdediging veilig te stellen.

    De Commissie dient in de verificatiebeschikking eveneens zo nauwkeurig mogelijk aan te geven wat wordt onderzocht, en welke de elementen zijn waarop de verificatie betrekking dient te hebben. Een dergelijk vereiste beschermt de rechten van verdediging van de betrokken ondernemingen, aangezien deze rechten ernstig zouden worden aangetast indien de Commissie tegen ondernemingen bewijsmateriaal kon aanvoeren dat tijdens een verificatie is verkregen, maar dat geen verband houdt met het voorwerp en het doel daarvan.

    Ten slotte kan de onderneming tot wie de beschikking is gericht, bij de gemeenschapsrechter beroep tot nietigverklaring ervan instellen. Indien dit beroep slaagt, kan de Commissie geen gebruik maken van de stukken of bewijzen die zij tijdens de betrokken verificatie heeft verzameld.

    cf. punten 121, 124-126

    7. De Commissie dient tijdens verificaties het beginsel van de wettigheid van het optreden van de gemeenschapsinstellingen en het beginsel van bescherming tegen arbitraire tussenkomsten door het openbaar gezag in de privé-sfeer van natuurlijke en rechtspersonen te eerbiedigen. Het zou buitensporig en strijdig met de bepalingen van verordening nr. 4056/86 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag op het zeevervoer, en de fundamentele rechtsbeginselen zijn, aan de Commissie in het algemeen, op grond van een tot een bepaalde juridische entiteit gerichte verificatiebeschikking een recht van toegang tot de lokalen van een andere juridische entiteit toe te kennen, op de enkele grond dat laatstbedoelde entiteit nauwe banden heeft met de adressaat van de verificatiebeschikking of dat de Commissie meent er documenten van de adressaat te kunnen aantreffen, alsmede het recht om op grond van deze beschikking verificaties in die lokalen te verrichten.

    De Commissie overschrijdt haar onderzoeksbevoegdheid evenwel niet wanneer zij zorgvuldig handelt en ruimschoots haar plicht naleeft om zich er vóór de verificatie zo goed mogelijk van te vergewissen dat de lokalen die zij voornemens is te inspecteren, wel degelijk van de juridische entiteit zijn waarop haar onderzoek betrekking heeft. Zij blijft binnen de grenzen van de wettigheid wanneer zij vaststelt dat de lokalen die zij wil inspecteren niet die van de in de beschikking vermelde onderneming zijn, maar toch kunnen worden beschouwd als lokalen die door de onderneming tot wie de beschikking aanvankelijk was gericht, voor haar handelsactiviteiten, worden gebruikt, op grond dat de daar gevestigde vennootschap, weliswaar een van de in de beschikking bedoelde vennootschap onderscheiden rechtspersoon is, doch als haar vertegenwoordiger en exclusief beheerder voor de onderzochte activiteiten optreedt. Het recht om alle lokalen, terreinen of vervoermiddelen der ondernemingen te betreden, is immers van bijzondere betekenis, aangezien dit de Commissie in staat moet stellen, het bewijs van inbreuken op de mededingingsregels te verzamelen op de plaats waar het zich normalerwijze bevindt, dat wil zeggen in de bedrijfslokalen van de ondernemingen. De Commissie mag er dus, bij de uitoefening van haar verificatiebevoegdheden, van uitgaan dat er logischerwijs een grotere kans is om bewijzen van de vermoede inbreuk te vinden indien het onderzoek plaatsvindt in de lokalen van waaruit de betrokken vennootschap gewoonlijk en de facto haar bedrijfsactiviteiten verricht.

    cf. punten 146-147, 151-152, 156

    8. Er kan er geen sprake zijn van een onredelijk ingrijpen van het openbaar gezag in de activiteiten van een onderneming, wanneer de betrokken onderneming haar medewerking verleent aan de verificatie en niets wordt aangevoerd dat erop wijst dat de Commissie verder is gegaan dan de door de employés van de geïnspecteerde onderneming verleende medewerking.

    cf. punt 162

    9. De Commissie is weliswaar krachtens artikel 190 van het Verdrag (thans artikel 253 EG) gehouden, de feitelijke en juridische gegevens waarvan de wettigheid van de beschikking afhangt, en de overwegingen die haar tot het geven van de beschikking hebben gebracht, te vermelden, doch niet is vereist dat de Commissie ingaat op alle feitelijke en rechtspunten die tijdens de administratieve procedure zijn opgeworpen.

    cf. punt 174

    10. Het mededingingsstelsel van de artikelen 85 en volgende van het Verdrag (thans artikel 81 EG en volgende) heeft meer het oog op de economische gevolgen van overeenkomsten ─ en van iedere vergelijkbare vorm van onderlinge afstemming of coördinatie ─ dan op de rechtsvorm ervan. Inzake het bewijs van de voortzetting van een inbreuk op de mededingingsregels bij mededingingsregelingen die niet meer van kracht zijn, volstaat het derhalve voor de toepasselijkheid van artikel 85 van het Verdrag dat zij effect blijven hebben na de formele beëindiging ervan.

    cf. punt 182

    11. Ingeval een inbreuk op de mededingingsregels door meerdere ondernemingen is gepleegd, moet de Commissie rekening houden met de rol van elke onderneming in de inbreuk, en derhalve het relatieve gewicht van de deelneming van elk van hen onderzoeken. In het bijzonder dient het feit dat een onderneming niet aan alle bestanddelen van een mededingingsregeling heeft deelgenomen, of een zeer kleine rol heeft gespeeld bij de onderdelen waaraan zij wel heeft deelgenomen, in aanmerking te worden genomen bij de beoordeling van de zwaarte van de inbreuk en zo nodig bij de bepaling van de geldboete.

    cf. punt 200

    12. Wanneer de Commissie in één beschikking twee verschillende inbreuken bestraft, moet billijkheids- en evenredigheidshalve een onderneming die slechts aan één inbreuk hebben deelgenomen, minder streng worden bestraft dan een onderneming die aan de twee inbreuken heeft deelgenomen. Daaruit volgt dat de Commissie, wanneer zij de geldboeten heeft berekend op grond van één basisbedrag voor alle ondernemingen, dat is aangepast aan hun respectievelijke omvang, doch zonder dat enig onderscheid is gemaakt naargelang zij aan één dan wel aan de twee bestrafte inbreuken hebben deelgenomen, de onderneming die slechts verantwoordelijk is verklaard voor deelneming aan één mededingingsregeling, een geldboete heeft opgelegd die onevenredig is met het belang van de inbreuk.

    cf. punten 217-220

    Top