Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61999CJ0459

    Samenvatting van het arrest

    Trefwoorden
    Samenvatting

    Trefwoorden

    1. Vrij verkeer van personen - Recht van toegang en verblijf van onderdanen van lidstaten - Recht van toegang van gezinsleden - Echtgenoot uit derde land die niet beschikt over identiteitsbewijzen of visum, maar die bewijs kan leveren van zijn identiteit en huwelijksband - Ontbreken van redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid - Terugwijzing aan grens - Ontoelaatbaarheid

    (Verordening nr. 2317/95 van de Raad; richtlijnen van de Raad 68/360, art. 3 en 10, en 73/148, art. 3 en 8)

    2. Vrij verkeer van personen - Recht van toegang en verblijf van onderdanen van lidstaten - Verblijfsrecht van gezinsleden - Echtgenoot uit derde land die bewijs kan leveren van zijn identiteit en huwelijksband en op onregelmatige wijze grondgebied is binnengekomen - Weigering van verblijfsvergunning en verwijdering op die enkele grond - Ontoelaatbaarheid - Maatregelen van openbare orde of openbare veiligheid in zin van richtlijn 64/221 - Ontoelaatbaarheid

    (Richtlijnen van de Raad 64/221, art. 3, 68/360, art. 4 en 10, en 73/148, art. 4, 6 en 8)

    3. Vrij verkeer van personen - Recht van toegang en verblijf van onderdanen van lidstaten - Recht van toegang en verblijf van gezinsleden - Echtgenoot uit derde land die grondgebied op regelmatige wijze is binnengekomen - Weigering van verblijfsvergunning en verwijdering enkel op grond dat visum is verlopen - Ontoelaatbaarheid

    (Richtlijnen van de Raad 64/221, art. 3, lid 3, 68/360, art. 3 en 4, lid 3, en 73/148, art. 3 en 6)

    4. Vrij verkeer van personen - Afwijkingen - Besluiten inzake vreemdelingenpolitie - Besluit tot weigering van afgifte van eerste verblijfsvergunning - Besluit tot verwijdering vóór afgifte van enige verblijfstitel - Onderzoeks- en adviesprocedure voor bevoegde instantie - Werkingssfeer - Besluiten jegens niet over identiteitsbewijzen of visum beschikkende buitenlandse echtgenoot van onderdaan van lidstaat - Daaronder begrepen

    (Richtlijn 64/221 van de Raad, art. 1, lid 2, en 9)

    Samenvatting

    1. Artikel 3 van richtlijn 68/360, artikel 3 van richtlijn 73/148 en verordening nr. 2317/95 dienen tegen de achtergrond van het evenredigheidsbeginsel aldus te worden uitgelegd dat een lidstaat een onderdaan van een derde land die gehuwd is met een onderdaan van een lidstaat en zonder geldige identiteitskaart of geldig paspoort, of in voorkomend geval zonder visum, zijn grondgebied tracht binnen te komen, niet aan de grens mag terugwijzen wanneer deze echtgenoot het bewijs kan leveren van zijn identiteit en huwelijksband, en uit niets blijkt dat hij een gevaar is voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid in de zin van artikel 10 van richtlijn 68/360 en artikel 8 van richtlijn 73/148.

    Gelet op het belang dat de gemeenschapswetgever aan de bescherming van het gezinsleven heeft toegekend, is de terugwijzing aan de grens immers in een dergelijk geval in elk geval onevenredig en dus verboden.

    ( cf. punten 61-62, dictum 1 )

    2. Artikel 4 van richtlijn 68/360 en artikel 6 van richtlijn 73/148 moeten aldus worden uitgelegd dat een lidstaat op grond van deze bepalingen geen verblijfsvergunning kan weigeren aan een onderdaan van een derde land die het bewijs kan leveren van zijn identiteit en van zijn huwelijk met een onderdaan van een lidstaat, en hem niet van het grondgebied kan verwijderen, op de enkele grond dat hij op onregelmatige wijze het grondgebied van de betrokken lidstaat is binnengekomen.

    Het gemeenschapsrecht belet de lidstaten weliswaar niet aan de niet-naleving van de nationale voorschriften inzake het toezicht op vreemdelingen alle passende sanctiemaatregelen te verbinden die nodig zijn om de doeltreffendheid van deze bepalingen te verzekeren, op voorwaarde dat deze sancties evenredig zijn, doch de weigering om een verblijfsvergunning af te geven, en een verwijdering die enkel zijn ingegeven door het feit dat de betrokkene de wettelijke formaliteiten inzake het toezicht op vreemdelingen niet heeft vervuld, zouden afbreuk doen aan het wezen zelf van het verblijfsrecht, en kennelijk niet in een juiste verhouding staan tot de zwaarte van de inbreuk. De niet-vervulling van deze formaliteiten kan op zichzelf evenmin een grond opleveren voor toepassing van de in artikel 3 van richtlijn 64/221 bedoelde maatregelen van openbare orde en openbare veiligheid.

    ( cf. punten 77-80, dictum 2 )

    3. De artikelen 3 en 4, lid 3, van richtlijn 68/360, de artikelen 3 en 6 van richtlijn 73/148 en artikel 3, lid 3, van richtlijn 64/221 moeten aldus worden uitgelegd dat een lidstaat geen verblijfsvergunning kan weigeren aan een onderdaan van een derde land die met een onderdaan van een lidstaat gehuwd is en op regelmatige wijze het grondgebied van deze lidstaat is binnengekomen, en hem niet van het grondgebied mag verwijderen, op de enkele grond dat zijn visum vóór de aanvraag van de verblijfsvergunning verlopen is.

    Artikel 4, lid 3, van richtlijn 68/360 en artikel 6 van richtlijn 73/148 bepalen immers weliswaar dat de lidstaten voor de afgifte van een verblijfsvergunning de overlegging kunnen verlangen van het document waarmee de betrokkene hun grondgebied is binnengekomen, maar niet dat dit document nog geldig is. Bovendien zou de verwijdering van het grondgebied op de enkele grond dat het visum verlopen is, een sanctie zijn die kennelijk niet in een juiste verhouding staat tot de zwaarte van de inbreuk op de nationale voorschriften inzake het toezicht op vreemdelingen.

    ( cf. punten 89-91, dictum 3 )

    4. De artikelen 1, lid 2, en 9, lid 2, van richtlijn 64/22 moeten aldus worden uitgelegd dat een buitenlandse echtgenoot van een onderdaan van een lidstaat een besluit tot weigering van afgifte van een eerste verblijfsvergunning of een besluit tot verwijdering van het grondgebied vóór de afgifte van een dergelijk document aan de in artikel 9, lid 1, bedoelde bevoegde instantie kan voorleggen, ook wanneer hij geen identiteitsbewijs bezit of wanneer hij, hoewel hij over een visum moet beschikken, zonder visum het grondgebied van de lidstaat is binnengekomen of er na het verlopen van zijn visum is gebleven.

    De personele werkingssfeer van artikel 9 van richtlijn 64/221 dient immers ruim te worden opgevat, aangezien het vereiste dat elk besluit van een nationale instantie door de rechter moet kunnen worden getoetst, een algemeen beginsel vormt dat voortvloeit uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten en dat is neergelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

    Bovendien zou de uitsluiting van het recht op de minimale procedurele waarborgen van artikel 9 van de richtlijn bij ontbreken van een identiteitsbewijs of een visum of indien een van deze documenten zou zijn verlopen, deze waarborgen nagenoeg elke nuttige werking ontnemen.

    ( cf. punten 101, 103-104, dictum 4 )

    Top