This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61998TO0196
Samenvatting van de beschikking
Samenvatting van de beschikking
BESCHIKKING VAN DE PRESIDENT VAN HET GERECHT
4 februari 1999
Zaak T-196/98 R
E. Peña Abizanda en 105 andere ambtenaren
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen
„Verzoek in kort geding — Ontvankelijkheid van beroep in hoofdzaak”
Volledige Spaanse tekst II-15
Betreft:
Verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het in de aan de permanente vertegenwoordiger van het Koninkrijk Spanje bij de Europese Unie gezonden brief van 9 september 1998 besloten liggend besluit van de Commissie inzake de goedkeuring van een wetsontwerp ter uitvoering in het nationale recht van artikel 11 van bijlage VIII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, betreffende de overdracht van pensioenrechten.
Beslissing:
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.
Samenvatting
Kort geding – Voorwaarden voor ontvankelijkheid – Ontvankelijkheid van beroep in hoofdzaak – Irrelevantie – Grenzen
(EG-Verdrag, art. 185 en 186; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2)
Ambtenaren – Beroep – Rechtswegen waarin Statuut voorziet – Dwingend karakter – Voorafgaande administratieve klacht – Gevolgen voor keuze van rechtsweg – Latere onregelmatige verwijzing naar artikel 173 van Verdrag – Gevolgen voor ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige maatregelen – Geen
(EG-Verdrag, art. 173 en 179; Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)
Ambtenaren – Beroep – Voorwaarden voor ontvankelijkheid – Bezwarend besluit – Begrip – Opmerkingen van Commissie over ontwerp van nationale regeling – Daarvan uitgesloten
(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)
De ontvankelijkheid van het beroep in de hoofdzaak behoort in beginsel niet in het kader van een procedure in kort geding te worden behandeld, doch de behandeling ervan dient te worden aangehouden tot aan het onderzoek van het beroep in de hoofdzaak, behalve wanneer het beroep in de hoofdzaak op het eerste gezicht kennelijk niet-ontvankelijk is. Door in het kort geding uitspraak te doen over de ontvankelijkheid wanneer die prima facie niet volledig is uitgesloten, zou immers worden vooruitgelopen op de beslissing van het Gerecht in de hoofdzaak.
(punt 10)
Referentie: Hof 16 oktober 1986, Groupe des droites européennes en „Front national”/Parlement, 221/86 R, Jurispr. blz. 2969, punt 19; Hof 27 juni 1991, Bosman/Commissie, C-117/91 R, Jurispr. blz. I-3353, punten 6 en 7; Gerecht 23 maart 1992, Cimenteries CBR e.a./Commissie, T-10/92R, T-11/92R, T-12/92R, T-14/92R en T-15/92R, Jurispr. blz. II-1571, punten 44 en 54; Gerecht 26 februari 1997, CAS Succhi di Frutta/Commissie, T-191/96 R, Jurispr. blz. II-211, punt 18
Bij ambtenarenberoepen moeten, zowel wat de gracieuze als wat de contentieuze procedure betreft, de specifieke voorschriften van de artikelen 90 en 91 van het Statuut en van artikel 179 van het Verdrag worden gevolgd. Wanneer de verzoeker vóór de instelling van het beroep bij het tot aanstelling bevoegd gezag een klacht heeft ingediend tegen het omstreden besluit, heeft hij de rechtsweg van bovengenoemde bepalingen gekozen. In die omstandigheden vormt de in het verzoek om voorlopige maatregelen voorkomende verwijzing naar artikel 173 van het Verdrag als grondslag voor het beroep tot nietigverklaring van de bestreden handeling, een onregelmatigheid die de niet-ontvankelijkheid van het verzoek niet meebrengt.
(punten 16-18)
Referentie: Gerecht 26 september 1996, Maurissen/Rekenkamer, T-192/94, JurAmbt. blz. II-1229, punt 14
Het bestaan van een bezwarende handeling in de zin van de artikelen 90, lid 2, en 91, lid 1, van het Statuut is een onmisbare voorwaarde voor de ontvankelijkheid van beroepen van ambtenaren tegen de instelling waartoe zij behoren. Welnu, slechts handelingen of besluiten die bindende rechtsgevolgen sorteren welke de belangen van de verzoeker rechtstreeks en onmiddellijk kunnen aantasten doordat zij diens rechtspositie duidelijk wijzigen, zijn vatbaar voor een beroep. Dat is niet het geval met een brief die zowel naar vorm als naar inhoud slechts een gewone uiteenzetting is van de voor de nationale autoriteiten geenszins verbindende opmerkingen van de Commissie over de inhoud van een ontwerp van nationale regeling.
(punten 19 en 20)
Referentie: Hof 10 december 1969, Grasselli/Commissie, 32/68, Jurispr. blz. 505, punten 4-7; Hof 1 februari 1979, Deshormes/Commissie, 17/78, Jurispr. blz. 189, punt 10; Gerecht 13 juli 1993, Moat/Commissie, T-20/92, Jurispr. blz. II-799, punt 39; Gerecht 6 juni 1996, Baiwir/Commissie. T-391/94, JurAmbt. blz. II-787, punt 34; Gerecht 18 juni 1996, Vela Palacios/ESC, T-293/94, JurAmbt. blz. II-893, punt 22